Weerzijdse Vleugels

Tja, een droom is tenslotte zoeter dan de wereld waar we in leven.

De nacht was woelend, en de wind gilde turend door. Bij het raam kreeg de onrustigheid zijn kans om open te slaan en deed dat. Hard sloeg het open door de genadeloze storm naar binnen. Regen goot in het huis als hagel en buiten onweerde het flitsend. Een jongen in een donkergroene regenjas stond bij het raam met een regenhoedje op zijn hoofd en een bruine beer vastgeklemd aan zijn linkerarm. Zijn donkerblonde lokken kwamen nog net onder zijn hoedje vandaan. Hij staarde naar de inmiddels opengeslagen ramen en keek voor even naar de maan die zo vol leek te zijn.

Dan liep hij stapvoets naar het raam. Hij spande de beer strakker samen aan zijn arm. Onder het regenjasje verscheen iets engelachtig wits. Vleugels waadden zich uit de rug van de jongen. Hij fladderde ze omhoog en alsmaar hoger. De jongen vloog uit het raam. Zijn moeder hoorde gerommel en kwam aanlopen. Nu rende ze en alsmaar harder. Alsof ze het in haar hart voelde. Ze schreeuwde uit paniek. Met een geforceerde duw deed ze de deur open. Toen zag ze, wat ze zag en bleef ze kijken naar de hemel. Als een parel deed het schitteren door diens zoon.

Een vlucht die zich met gevreesde volle schoenen deed vollopen. Moest geleegd worden en een uitvlucht was de uitweg voor Abri. De tijd gammelde aan zijn verlangen om vrij te zijn. Maar zijn wille moed gaf niet op.

“Word je wakker alsjeblieft, Abri?” Er wordt harder geschud ditmaal. “We willen wel dat je bij de les blijft.” zei Juf Ineke. “Slapen doe je toch echt in je eigen tijd.” Z’n ogen wankelden langzaam open en Abri zat weer recht in zijn stoeltje. Juffrouw Ineke liep na vaste zekerheid weer naar het schoolbord. “Heb ik dit gedroomd.” dacht hij. “Vreemd, voor even zou ik zweren dat het echt was en ik echt kon vliegen.” “Kan iemand mij vertellen hoeveel 3 + 3 is?” vroeg de juf. “Abri zou je mij daar een antwoord op kunnen geven.“ Zonder enige antwoord terug naar de juf stapte hij van zijn stoel af en deed hij het raam naast hem open.

“Kom bij dat raam vandaan jongeman en doe het dicht!” schreeuwde de juf nu dreigend. Met geen enkele aarzeling probeerde de juf Abri beet te pakken. Die inmiddels met zijn armen gestrekt op het venster stond. Voor ze er erg aan had werd ze opzij geduwd door de engelachtige vleugels van Abri en vloog ie het raam uit.

Net op tijd werd er aan zijn arm gegrepen door de juf. En keek ie achterom. Er werd keihard getrokken nu aan zijn rechtervleugel. De vleugel brak, door het geweld brak het. Met een snelle vaart daalde Abri neer op het schoolplein. Met zijn rechtervleugel naast hem lag hij er bewusteloos, verslagen bij. Plotseling opende hij zijn geloken ogen en realiseerde dat hij uit bed is gevallen. Abri keek nou verbaasd om zich heen. En is overrompeld door zijn kamer.

“Waar is het klaslokaal.” dacht hij. Waar hij zowaar uit wilde vliegen. “Mama bent u er echt?” vroeg Abri. “Ja Abri, ik ben het. Je bent gewoon uit bed gevallen. Dat krijg je door het woelen van jou. Zal mama je weer in bed stoppen.” Hij klom zijn bedje in en trok de lakens over zich heen. Dan deed zijn moeder de dekens wat hoger tot aan zijn schouders. “Welterusten Abri, en denk eraan dat dromen altijd kunnen uitkomen.” De laatste woorden hakten in op hem. Terwijl zijn moeder de kamer uitliep bleef het dalen door zijn hoofd. Hij voelde aan zijn rug en kreeg het spontaan benauwd. “Zou het dan toch?”

Standaard

Kali

Eeuwen verbonden in de verbintenis van de ziel is als de houvast door het hartenwiel.

Eeuwen verbonden in de verbintenis van de ziel is als de houvast door het hartenwiel.

Van vooraf aan beginnen was een dagelijks gevecht voor de oudere man. Iedere dag kaatste alles dwelmend langs hem heen. De muziek die hij dan hoorde in zijn hoofd liet ie stromen op de rivier. Maar dat tevergeefs. De golven keken zwaar tegen hem aan. En dan viel alles weer uit elkaar. Als in duizend en één stukjes, regelrecht in het water.

Voor even leek het, alsof ie verdwaald was. Al gauw gaf hij zich over aan zijn toeschouwers wil. Weerloos zette hij zijn bolle hoed af. Dan hing ie het aan de kapstok. Terwijl hij zijn regenjas losmaakte keek hij starend naar het publiek om hem heen. Hij kon ze zien of voelen, maar geluiden waren vangbaar in een schets. Alsof het schilderij nog ingekleurd moest worden.

Langzaamaan liep hij door het café en de duivelse ogen waren in zijn aantocht. Het was de eerste keer dat hij zich begaf in een publiekelijke setting en jaren sloot hij zich op voor de wereld. Terwijl de zon scheen door de kamer reed de wind door diens haren van emoties.

Na zijn reis raakte hij alles kwijt en de beelden zijn nog een dichtbije droom. Een barvrouw keek aarzelend of ze kon helpen. Dan zag ze de man inzinken uit balans en moest ze wel. Met mannenkracht tilde ze de oude man omhoog. De vrouw legde zijn arm om haar schouders heen en liepen nu naast elkaar. In geval van herhaling had ze hem dan stevig vast.

“Dank u vriendelijk”. zei de man. “Ik wilde mijn bolle hoed al voor u afnemen, maar die hangt tot mijn spijtse verbazing bij de kapstok.” “En nog charmant ook.” reageerde de vrouw gevleid. “Wat is je naam? Je vindt het hopelijk niet erg. Hou niet van formele communicatie bij mijn gasten.” “Nee dat is fijn, ik namelijk ook niet.” De man glimlachte terwijl ie dat zei. “Maar je stelde een vraag. Adi heet ik en jij?” “Lieke de barvrouw.” grapte ze. “Aangenaam Lieke.” “Insgelijks Adi. Denk je overigens dat je op je benen kunt staan zeeman?” zei ze zuchtend. “Want je bent een beetje zwaar aan het worden.” “Ik denk van wel en de barkruk is niet ver meer, in het uitzicht.” “Nee gelukkig niet. Wat wil je trouwens drinken Adi?” “Gin-tonic graag Lieke en wat pretzels – daar heb ik toch zo’n zin in.” “Komt er aan.”

Eindelijk zat hij er op het krukje. In gespannen afwachting wachtte hij. Dan zag hij de magistrale vleugel in het hoekje staan. Een spotlicht richtte zich naar de piano toe. Bewonderend begon er muziek te prikkelen in een neerwaartse beweging door zijn hoofd. Lieke plaatste het drankje op een viltje en schoof de gin-tonic dichter naar Adi. Haar nieuwsgierigheid begon te kriebelen en dat was te zien. De mysterieuze man wist haar te boeien op een manier waar ze zelf nog geen antwoord op had. “Zeg kapitein.” sprak ze luid. Adi draaide zich niet. Dan probeerde ze het nogmaals. “Hallo is daar iemand?” vroeg ze luider. “Ben je soms doof?” Er kwam geen beweging uit Adi.

Als in een zwart-wit portret zat hij er aan de bar. Diens ogen hadden alleen vizier voor de wonderbaarlijke piano. Ze tikte hem op de schouders, want ze smachtte naar antwoorden. Eindelijk draaide hij zich. “Je was even weg zeeman.” zei ze. “Gebeurt het vaker dat je wegzakt uit het publiek?” “Zou je rustiger kunnen praten Lieke, anders versta ik je niet. Moet je lippen namelijk kunnen lezen om te weten wat je zegt.” Een gloeilampje begon te gaan branden bij Lieke. Ze begreep de situatie eindelijk. Haar vader was tenslotte ook doof geweest. “Was nieuwsgierig waar je naar keek.” sprak ze langzaam en duidelijk. “Dat is alles.” “De piano staarde juist naar mij.” grapte Adi. “Ze is een echte flirtster voor een oldtimer. Al zeg ik het zelf.” Dan nam ie weer een slok van zijn gin en stapte van het barkrukje af. Hij liep naar de vleugel, zonder enige twijfel liep hij.

Lieke keek toe naar hoe de man haar deed denken aan haar bloedeigen vader. Gedachtes bonkten hun weg uit, maar vroren door haar instinct. Omdat het niet kon. Simpelweg kon het niet.

Helaas leeft haar vader niet meer. Al wat ze ooit zag waren foto’s in een lijstje en wist ze dat hij was omgekomen in een afgrijselijke ongeluk. Een herinnering had ze niet. Zelfs niet als ze zocht in haar innerste. Wel had ze van haar moeder gehoord dat hij piano kon spelen. En dat hij nog drie maanden had geleefd na de ongeluk, maar dan potdoof. Ze zei er dan bij dat hij eigenlijk al dood was. Maar door een wonder nog leefde. Het ongeluk veranderde niet alleen zijn gehoor. Ook zijn gedrag gaf zich een andere wending. Volgens haar moeder ging het snel bergafwaarts. En de drie maanden waren sneller van de aardbodem verdwenen dan haar mama zich realiseerde.

Adi nam plaats achter de grote bruine vleugel met zwart-witte toetsen en de muziek en hij dirigeerde elkaars wegen naar het universum. Om de één of andere reden was de hemel vrijgekomen. Vanuit elke hoek kropen mensen naar Adi toe. En als een magneet trok hij ze naar zich. De gezichten glunderden van zonnestralen. Een muziek die zich voerde op een zee van golven. En zich bleef voeden aan de golven. Inmiddels stond Lieke ook bij Adi en kon ze zweren dat ze hem zag. Zoals ze hem ook zag in de fotolijstjes. Maar dat het vrijwel onmogelijk was. Dan stopte het muziek voor even. Er werd hard geklapt door de menigte. “Deze speelde ik voor haar, die dame van de bar.” sprak hij. “De muziek en de piano verbindt zich met mij, dus ook met haar.” Ze klapte, zoals iedereen in het café klapte ze. Haar gedachtes begonnen zich te bekokstoven wat hij er mee bedoelde. Ergens in haar hart en aan haar rillingen van haar rug. Voelde ze de chemie waar hij over sprak. Daar in die ogen zag zij een twinkeling van verbondenheid. Een eeuw zou te kort zijn geweest. dacht ze. Want het voelde alsof we elkaar al veel langer kennen dan ons lief is.

Standaard

Stroming

In een snelvaart werd er een schot gelost vanaf de zijlijn. Al snel gingen de lichamen één voor één het water in. De superieure golven gaven zich over aan onmacht. Het water danste nu over van het rood, die zich deed verschijnen. Maar spoedig kwamen de hoofden weer naar boven drijven.

Er werd gehapt naar lucht en adem. Zo te zien door een man. Zijn handen gingen nu flink tekeer en alles ging in gelijke banen. Hij moest wel, hij had weinig keus of ze wilden verliezen, maar dat wilde geen van allen. Denderend waren alle ogen gefixeerd naar de finish toe.

Een cameraman was aan de zijkant bezig met zijn camera. Hij zoomde zijn lens in op de gebeurtenis en kon alles nu voor zich voelen. Tot zijn verbazing zag hij het gebeuren, dat wat anderen niet konden zien. Zag hij op haarscherpte van dichtbij. Een tragedie op zijn gezicht weerspiegelde zich dan ook. Hij aarzelde zich geen seconde en sprong het water in.

Ferdi zwom zo hard als hij kon. Want de dreiging begon zich te transformeren tot een welste gevaar. Hij moest snel zijn voordat het te laat was. In een waas dook hij nu zo diep mogelijk. Toeschouwers aanschouwden de dappere man vanuit alle hoeken. Hij kwam naar boven drijven. Eindelijk uit zijn waak keek hij om zich heen. De stroming was al wel verraderlijk kil en dan moest de wedstrijd nog beginnen.

Standaard

Mystieke Lotus

Wanneer de vleugels spreiden zal er een ontvangst zijn.

Wanneer de vleugels spreiden zal er een ontvangst zijn.

Plotseling zag ze zwart voor haar ogen en geleidelijk aan verdween de lotus van de vensterbank. De zijde van roze veranderde in een duistere zwarte kleur, en een zonlicht schemerde door de kamer. Opeens kon de koningin geen licht meer baren. Ze werd doorbroken door een bloem, die deel uitmaakte van haar binnenste. Tot het afstierf. Nostalgisch spiegelde haar evenwicht in een schaduw. Er overspoelde een rumoerigheid die ze niet zag aankomen. Haar landgoed was niet meer hetzelfde.

“De vloek is uitgekomen.” schreeuwde de koningin. “Ik zie gif om me heen.”

In hetzelfde ogenblik stormde één van haar dienstmeisjes binnen, die de schreeuwpartij hoorde, buiten het paleis. De koningin had vaker van dit soort aanvallen gehad, maar die bleken meestal gevaarlijker. Dit keer zag de koningin er niet verbitterd uit, eerder zorgelijk. Wat het kon zijn wist Marie nog niet. Maar daar zou ze snel genoeg achter komen.

‘Uwe majesteit, waarom schreeuwt u zo hard!”

“Er is iets met mijn ogen sinds die verdraaide lotus dood is. Alles vooruit en of achteruit weergalmt zich in het zwart-wit Marie. Waarmee mijn lot en leven in de handen liggen van die verdraaide vloek des doods.”

“Heeft u iets gedronken?” “Hoe kom je daar zo bij? Ben zo nuchter als een paard.”

“Zomaar.” mompelde Marie. “Een klein vraagje. Ziet u mij nu ook zwart-wit?”

“Kan geen kleur voor ogen houden. Echt waar, pieker en ijsbeer al een uur door de kamer. Wil je weten waar ik over bazel?” Marie knikte. “Ja graag.” “Het is een geschiedenis waar ik al jaren mee zeul.”

“Zo vertelde mijn grootmoeder me hier ooit over. Dat de vloek een legende zou zijn geweest. Zelf wilde ik het nooit geloven, noch wilde ik er van dromen of het vasthouden. In die tijd was ik tamelijk jong, welliefst zeven. Ze vertelde erbij dat men die nooit kon liefhebben zou sterven als de lotus die vanbinnen zweefde. De enige manier om er uit te komen was echte liefde.”

“Die ik nooit te nimmer heb meegemaakt in mijn hele leven. Weet niet hoe het voelt, hoe het streelt, hoe het raakt, of hoe het zich verdringt door mijn ziel. Pure liefde zou de hemel opslokken, volgens grootmoeder.”

Dan lachte de koningin innemelijk met haar rechterhand voor d’r mond, zoals geisha’s dat vaak deden.

“U zweert dat u niets, maar dan niets heeft gedronken.’’ Met samengeknepen ogen schudde de koningin haar hoofd. “Wat gebeurt er nu?” vroeg Marie. “Bent u ziek of gaat u dood.”

“Als de vloek zich effent ben ik binnen de kortste keren weg, dus dood. Mocht alles kloppen natuurlijk.
Maar laten we er vooral geen grote drama van maken. Vergeet wat ik heb gezegd en houdt het voor je.” “Natuurlijk majesteit, zoals altijd.” “Loop je met me mee, want ik heb het vereerde behoefte om een frisse neus te halen.”

Daar ging Marie weer met een iets minder vrolijk gezicht, maar nu wist ze wat er tenminste speelde. Aan haar gezicht te zien was het duidelijk dat ze zich zorgen maakte. Ze keek om terwijl ze beiden door de deur liepen, maar geen woord dat gewisseld werd. Dan draaide ze zich en een rilling die nableef was te voelen. Het tweetal scheidde elkaars wegen bij de lange trap naar beneden. Het zat haar behoorlijk dwars dat de koningin vandaag of morgen er niet meer kon zijn. En dat is het lastigste. Tenzij.

Een zekere vrouw met een halssnoer van witte parels om haar nek en een zwarte cocktailjurk betrad de treden langzaam om naar haar veranda te gaan. Tree voor tree en stapje voor stap werd er verlegd. Haar lichaam begaf zich in rep en roer door het zwart-wit beeld dat ze zag. Zo grauw dat het aanvoelde, zo eenzaam het zich insloot en zo koud dat het zich opvrat. Dit gevoel voelde ze alleen wanneer het kwam en dichtbij was.

De koningin van ijzer werd nou breekbaar in haar ogen en haar handen trilde terwijl ze de leuning stevig vasthield. Toch verloor ze grip en greep snel de leuning. Bij de laatste tree kwam daar Toetan aangerend, de herdershond van de koningin die ze zo verachtte. Hij deed Agnes denken aan hem. De vader die het in zijn handen had, haar lot te bepalen. Dat terwijl ze liever vrij wilde zijn.

Voor even vroor ze stil en keek ze starend om haar heen. Herkenning was er vaag en alles leek onbereikbaar. Al gauw besloot ze door te lopen naar de veranda. Toetan bleef achter haar aanrennen alsof ie voelde dat er iets was. Dan greep hij de koningin met zijn bek aan de onderkant van de jurk. En trok er hard aan. Agnes struikelde over de drempel van de voordeur, maar hield haar zelf in balans. En maakte geen val.

De herdershond Toetan liep met de koningin naar de schommelstoel die links van de veranda stond. Daar zat Agnes dan te kijken naar de hemel met Toetan naast haar.

“Hoe moet het toch nu grootmoeder?” mompelde ze zachtjes. “Is dit het dan? Ga ik weg zonder echte liefde in me handen gehad te hebben? Raakt mijn hart dan nooit vol van liefde? Is dit hoe het is?”

Op hetzelfde moment raakte Toetan’s geduld op en sprong hij op de koningin’s schoot. “Scheer je weg mormel!” schreeuwde Agnes. “Ik haat je.” Toetan verroerde zich niet en bleef braaf zitten. Al wat hij deed was haar liefde geven en een troostige aai. Ze raakte ontroerd door de streling die krachtig op haar af kwam, want die voelde ze.

Ergens diep van binnen wist ze dat ze het niet verdiende. En kon ze het niet geloven dat ondanks dat ze Toetan veel pijn deed, hij haar juist liefde gaf die onvoorwaardelijk leek te zijn. Nou keek Toetan met tranende ogen naar de koningin. Ze keek terug. In de toenadering stopte ze met uitvluchten te bedenken waarom hem niet te mogen. Er viel een ballast van haar schouders en haar hart pompte een weg naar bevrijding. Dan voelde ze iets. Alles wat ze onderdrukte viel in een niemandsdal. Niets hield haar meer tegen.

“Zou het dan.” zei de koningin. “Ben jij mijn liefde?” ze aarzelde geen seconde erna. “Ik geloof het, ik weet het vrijwel zeker. Jij bent mijn echte liefde Toetan.”

De zonsondergang was net tevoorschijn of Agnes besefte dat ze kleuren begon te zien. Ze hield Toetan stevig vast en kroop hem dichter naar haar toe. “Een wonder ben je.” Dan kuste ze hem op de wang. Met open armen zat ze in het zonlicht naar een nieuwe begin.

“Het uitzicht is prachtig Toetan. Dat ik het met jouw nog zou meemaken.”

Standaard

Ver Weg

Een zoom van een illusie is het beeld die kan gevonden worden in de verbazing.

Een zoom van een illusie is het beeld die kan gevonden worden in de verbazing.

Een volle maan had zich gericht op het duistere kerkhof en het licht gaf zich verhelderend over. Als een vallende ster die weerspiegelde in het water, kaatste ‘t door. Naast het graf stroomde een klein sluisje dat ademde, maar door de schaduwen tevergeefs verslokte. Er heerste genade in de atmosfeer en daar waar het zich wilde opgeven, hield het zich vast. Dan ruiste er een suis uit een onverwachtse hoek, daar bij de boom aan de overkant van het graf.

Pal er tegenaan zaten de twee kameraden van Jeroen met een fles whiskey in de hand. Zittend begaven zij zich aan de dronk en de afstand die zij schepten was killig. Iedere dag weer kon het kerkhof zich nat maken aan de twee soldaten, die zich verloren in een deel van het hart. De scene kon gezien worden in het zwart-wit alsof de duisternis neerkelderde.

Ze besloten op te staan om dichter bij het graf te zijn. Eens moet de eerste keer zijn, want dat was het tenslotte. Slungelig liepen de twee, maar vrij langzaam. Door onhandigheid viel één van de kameraden over zijn eigen schoenen en vervolgens op Jeroen. “Sorry.” zei hij hikkend. “Neem me niet kwalijk.” Kronkelend vond hij een weg naar bevrijding. Allebei wilde ze op dat moment iets zeggen, maar zworen stilte.

Zoals altijd gooiden ze de lege fles naar de grafsteen. Dat deden ze. Het glas spatte eveneens uiteen over de harde steen en de modder met de overlading aan bloemen. Elk deeltje glas glinsterde nou. De soldaten keken scheef van het lachen na het verrichten van de daad.

Dan werd er op de schouders getikt. Eén van hen draaide zich versneld om en de mond stond wijd uit verbazing. De tweede soldaat kreeg argwaan en besloot zich uiteindelijk te draaien. Tot hun grootste ogen stond er een mirakel. Een schim die zich liet opwachten tot die ene keer dat het werd bevrijd.

Standaard

In gevecht

De kubus is de wereld in ‘t klein

De kubus is de wereld in ‘t klein

Het dal raakte smaller naar smalst terwijl hij rende en nog harder wegrende van hetgeen. Nu keek ie om en meteen keerde hij zich. Er was een gruuw op de loer en de blik die hij terugkreeg was afgrijselijk. Alsof ie in de spiegel keek en een zelfbeeld van zich zelf zag, maar dan griezeliger.

Een glans van de zon was te zien op zijn bezwete voorhoofd. Het regende langs zijn ogen naar beneden en glipte immens in een plens water. Hij moest snel zijn, wilde die ontsnappen. In slow-motion werd het dal alsmaar kleiner en in het vizier zag ie het licht dat hij hoopte te zien. Toen verdween het licht en werd het steeds waziger in de achtergrond.

Er werd geschud en met mannenkracht getrokken aan zijn arm. Zachte klapjes tegen de linkerwang en rechterwang waren onvermijdelijk. Zijn voorhoofd werd nu voorovergebogen. Ze gooiden een bekertje water over zijn gezicht. “Hij komt bij, eindelijk.” Langzaam ontwaakten zijn ogen. Een minimaal beeld van Harmon werd steeds scherper.

“Wat is er gebeurd?” vroeg Harmon terwijl hij opstond. “Ben ik in slaap gevallen? Het laatste dat ik me kan herinneren is dat ik aan het repeteren was.”

In een vlaag werd er gegrepen bij zijn keel door een arm die veel op de zijne leek. Het kon gezien worden door het horloge aan z’n pols en de exacte tijd van nu. “Asjemenou.” riep Harmon. “Dit bestaat niet?”

“Dacht je werkelijk dat ik klaar was. In je schaduw staan is geen optie. Dan maar zo.”

Standaard

Ontmaskerd

Met zijn handen ineen geslagen bereidde hij zich struinend voor. Langzaamaan betrad hij het podium en spiekte hij even op zijn briefjes. Daar waar hij moest, niet anders kon, keek hij hen linea-recht aan. Zwetende intimidatie was te voelen. Overduidelijk. De vader zoals hij zich benoemde had zijn vechtersmentaliteit gevierd in het oog staan en deed nogmaals zijn jasje om.

Er vlamde vuur en een aura van een man, die zijn gevechten nooit had verloren. Opmerkelijk zou je haast denken. Niemand kon er aan ontkomen of wilde er van weg-dwalen. Er ontstond een zekere chemie nu door de kamer. Een band van vreemdelingen die elkaar ontmoetten. Ze stroomden over een water waar het hen bracht. Uit het zuiverste hield hij hen weerloos gevangen van impressies.

Een man die alles orchestreerde tot aan het laatste bot, had mindere en ook zijn donkere dagen gekend. Zo begon hij voor zijn rust en nu was het daar.

“Waar was ik gebleven, O ja, bij mijn kwetsbaarheid.” zei de vader. “Voordat ik verder ga met alles waar het hoofd me bracht. Moet ik iets opbiechten.”

Bij het uitspreken van de woorden opbiechten en kwetsbaarheid, haperde zijn stem door de microfoon. Er blies een stilte. De vader werd breekbaar en huilde nou krachtig, dat een vrouw van zijn organisatie hem spontaan omarmde. Ze wreef over zijn rug met een andere hand. Het effect was dat hij haar van zich af duwde.

“Elise laat me nou, dit heeft al veel te lang geduurd. Ga het vertellen ook.”

“Ik ben niet wie jullie denken dat ik ben. Wie ik ben? Weet ik al jaren niet meer. Een clown ben ik, zie je dit masker, dit is wie ik ben.”

De beruchte rode neus met een elastieken touwtje ging om. Wellicht was dit wat hem gelukkig maakte en comfort gaf.

“Geen spreker of een hogepriester.” schreeuwde hij uit. “Ben een simpele clown die niets heeft afgemaakt in zijn leven en iedereen kan voorliegen.” Dan liep hij weg en de voetstappen waren de boost die echode door de kamer.

“Pieter!!!” schreeuwde Elise nou. “Kom daar vandaan.”

“Dit is waar ik nu moet zijn en nooit heb begrepen. Nu wel. Het is het masker van de clown.”

Standaard

Illusie

Morning Mist

Het onweerde en vanaf een raam was het verraderlijk mistig. Er was noodweer voorspeld, maar dat het zo erg was had niemand zien aankomen. De telefoon ging af. Nu nog een keer, er werd opgenomen.

“Goedenavond u spreekt met de huishouding van Juffrouw Sträter.” “Kan ik een boodschap achterlaten? Oh Peggy, ik herkende je haast niet met al het lawaai op de achtergrond. Is alles okee?” “Niet goed Mevrouw Wagemakers, maar ik moet m’n moeder dringend spreken.” “Ze komt net aanlopen Peggy.”

“Wie is het Corine?” “Je dochter is aan de telefoon en ze zegt dat het nog al dringend is.”

“Wat is er schat? Is het feest niet leuk of vallen de jongens je weer lastig zeker.” “Nee mam, dat is het niet. Ik heb een ongeluk gehad en ik zit vast in de autostoel. Het lijkt erop, alsof de gordel is doorgebrand.” “Ben je gewond Peggy?” “Mijn voorhoofd bloedt en ambulances zijn al onderweg mam. Goddank heb ik een hand vrij kunnen krijgen.” “Waar zit je, ik kom eraan schat.” “Aan de overkant van waar het feest gehouden werd.”

In één klap vervaagde de verbinding. Verbroken in kilte van de nacht. “Rotweer ook.”

Er stond een glas whisky naast de telefoon. Daar waar ze het gelaten had. Haar ogen keken nou gretig naast het toestel en daar ging haar hand. Ze kloekte het glas naar binnen en speerde naar haar auto.

Het was mistig en de demonen kwamen weer. “Ik was er bijna. Totdat ze me aankeken. Die grijnzen waren onverbeterlijk in het aanzien.”

Het waren paden uit het verleden die langs haar heen kruisten. Iedere dag barstte de spiegel die ze aankeek. Iets wat kapotgemaakt was kon weliswaar niet geheeld worden door een blik. Het verleden was dan nog niet begraven, maar terug bij af. Alsof ze een boot had bevaren waar ze de kapitein van was, maar iedere keer verdwaald raakte van de koers.

Ze keek achterom in haar spiegel en er was niets. Totaal verslagen was er niets. De wegen leken verlaten en verbannen in een doodseind.

“Voor me kon ik niets zien. Daar gebeurde het weer: ze tikten me op de rug en net nadat of voordat verloor ik alle controle over het stuur. Ik realiseerde me pas wat en wie ik had geraakt totdat ik het zag. Alles wat ik schreeuwde en uithuilde was: Nee! En het verdriet zit er nog steeds. In al die jaren diep verstopt.”

“Ontkomen is een moeilijke aan alles. De eerste stap heb je gezet Dokter Florence. Het is dat je nu weet wat er te doen staat en dat is namelijk jezelf vergeven. Vergiffenis zal je ziel zuiveren daar ben ik van overtuigd.”

Standaard

Ostago

17141166538_e81f68f7ed_o

In het vliegtuig bleek het rumoerig van inzittenden, die schreeuwden uit paniek. Vanuit de gordijnen kwamen stewardessen om passagiers gerust te stellen. Het haperde nou immens, alsof een storm het overnam en de piloot een foute bocht maakte. Christina vond haar eigen manier te ontsnappen aan alle commotie. Ze tuurde vanuit haar raam om het uitzicht te verkennen. In de verte zag ze plots iets merkwaardigs.

Christina wreef in haar ogen, kneep zichzelf, en realiseerde dat ze niet aan het dromen was. De schim verdween. Achter de horizon verdween het, als een mirakel die wachtte. In een wimpel zag ze het leed, nogmaals, die zich verschool in de wolken. Aan haar gezicht te zien was het ernstig. Het begon zich nu te vervormen in meerdere gezichten van hetzelfde. Ze zag hem overal. Het beeld wat zich in haar leven had voorgenomen, achtervolgde haar als geesten. Het was heibel, luguber ingenomen tot aan de laatste druppel.

“Zit je comfortabel meisje?” vroeg de stewardess. “Lust je misschien nog wat te drinken of iets te eten?”

“Nee dank u, de turbulentie maakt me al enige tijd misselijk.” antwoordde ze. “Weet u wanneer het ophoudt?”

“We maken dit soort bevingen vaker mee. Niets om je zorgen over te maken. Zal vast zo overgaan.”

De stewardess reed met haar trolley-kar verder en liet het meisje dat zich misselijk voelde in haar rust.

D’r vingers moesten langs het papier dat aanvoelde als de fluwelen vacht van een adelaar. Ze moest, daar waar het veilig voelde en gewaarborgd. Haar handen kregen een eigen leven, ze bibberde van hetgeen. Christina besloot te gaan schrijven na het vegen van haar onbedoelde tranendal en besloot met opgeheven hoofd het af te sluiten. Het was tenslotte over.

‹ Waarom zag ik hem? Is het niet genoeg geweest? De treeën die ik moest klimmen waren een dagelijks gevecht voor mij. Wanneer houdt het op? Ik wist de duivel te ontvluchten en daar was het weer, strak in de wolken. Iedere dag was mijn leven een ware hel. Genoeg is genoeg. De pijnlijke vergrepingen, die maar niet op hielden. Slapeloze nachten waren het, waarbij ik m’n handen bij elkaar moest rapen voor de volgende dagen. Niet-wetende. Aan een zijden draadje hield ik me sterk.

In hemelsnaam ga weg Max, je kunt me niet bezitten. Wil je me soms kwellen totdat ik dood ga. Ik ben zeer blij dat ik m’n hachje heb weten te redden van zijn wil aan wetten. Ik zwom meerdere malen onder. Al m’n wonden helen nog van de pijnlijke catastrofes. Het gloeit en brandt als de zon wanneer ik er met m’n handen langs ga. In dat moment kwam het elke dag weer terug, het vaarde over en over. Ik ben sterker, hoor je me? Hoor je me, als je daar bent? Anders blijf weg! Het leven vliegt in zuiderspoed voor me, er is niets dat me meer kapot maakt. Onbreekbaar als een leeuwenhart ben ik. Gezien alles wat ik had aan diggelen brak. ›

De donkere hemelen stonden lijnrecht in de ogen van het vliegtuig, die zich leek te verbannen aan onheilspellende verklaringen. Trillingen, bevingen waren zwaar aan te voelen, er liepen passagiers van uit hun stoelen, die nodig naar het closet moesten om te spugen. Gelukkig waren er de stewardessen nog. Hun komst was altijd gewenst van de timing die ze hadden. Ze brachten zakjes met zich mee, en gaven een ieder de gemoedsrust die verzorgend overkwam.

Christina zat met haar benen gekruist over elkaar heen. Ze leek gespannen en beet op haar nagels. Haar benen trilden zowaar, dat het dagboek bijna deed omvallen. Een indruk werd gewekt vanuit haar angstige gezicht, het was de manier waarop ze om haar heen keek. Alsof ze wist dat er iets komen zou. Het dagboek werd dichtgedaan en in het rugzakje gestopt, dat bij haar benen verscholen lag. Er kwam een vreemd geluid vanuit de tas, en de toon werd feller tot aan felst.

“Slechte timing zeg, nu het stormt.” mompelde ze. Een oude dame naast haar kreeg een neiging. “Zei je wat kindje?” “Nee hoor het gaat, m’n telefoon ging alleen af.” “Waarom neem je dan niet op?” vroeg de dame. “Aah, laat me raden: nare ervaring met een ex.” “Zoiets.” “Stoor je niet aan mij hoor, val zo in coma.” grapte de oude dame. Christina knikte en fronste met haar wenkbrauwen.

Haar ogen rolden uit naar diens telefoon. Ze schrok, want Max was dood. “Dit bestaat niet” – hij was omgekomen tijdens een ernstige brand. Nu leek hij gebeld te hebben. De telefoon ging nogmaals af, maar ditmaal besloot Christina haar oproep te beantwoorden.

“Hallo, wie ben je?” “Weet je dat dan echt niet meer. Je hebt me levend verbrand, Chrisje, ik kom je halen, al is het mijn laatste adem. Je bloed zal uit elkaar spatten, eveneens als mijn brandwonden.” “Is dit een grap, hallo, hallo.” Aan de andere kant van de lijn werd opgehangen.

Het werd nou stil om haar heen alsof de tijd vroor en stil stond. Niets om haar heen bewoog. Zo leek het. Ze keek voor en nu achter zich. Tot haar verbazing zag ze hem met zijn grijns en bedrukte wenkbrauwen. Hij zwaaide lieflijk met zijn linkerhand. Intussen verruimde het vliegtuig zich voor de duistere kleur zwart. Kil viel ter plaatse en de achtergrond was somber. Dus rende ze en rende ze zo hard als ze kon door de smalle loopruimtes. Hij achtervolgde haar op de voet en zag dat ze hem aanstaarde. Max lachte nu vriendelijk met z’n jagersmes in zijn rechterhand.

“Juffrouw zou je niet willen rennen door de wandelgangen.” “Asjemenou.” “Ben je de weg kwijt of zo.” “Kun je even rustig doen, meisje.” Christina begon stemmen te horen vanuit alle richtingen, maar kon zich niet vasthouden aan een gesprek. Haar leven stond namelijk op het spel en echt tijd ervoor had ze niet.

Als een jager had hij zijn ogen gericht op diens prooi. “Gelukkig.” Ze had het gered en deed het nauwe toilet snel achter zich dicht. Plek om te verschuilen was er niet. Gespannen keek ze naar de deur, er kwam geluid op haar af. Aan de andere kant werd er immens geworsteld. Vastberaden stond hij het slot te verwoesten met zijn jagersmes. Het slot leek zich nu op en neer te bewegen. Met haar netvliezen probeerde ze de bewegingen in de gaten te houden. Ze besloot om actie te ondernemen en het slot nou stevig vast te grijpen met haar beide handen. Gezien hij het slot er bijna af had kon ze niets anders dan.

“Auw.” riep ze. Haar vingers voelde geforceerd door de druk aan het slot en gaven zich over. Er werd geduwd nu door Max vanaf de andere kant. Nu de wegen vrij waren voor zijn prooi. Christina duwde de deur nu met alles wat ze in zich had. Ze raakte uitgeput en zakte knielend neer op haar knieën. Op één of andere manier wist ze dat ze dit niet kon winnen. Nou keek ze hem knielend aan vanaf de grond en wachtte wat haar toekwam. Hij strompelde op haar af en pakte haar hoofd beet met zijn linkerhand.

“Zo, dacht je werkelijk dat je mij kon omleggen.” sprak hij. “Ik ben onsterfelijk. Heb je nog laatste woorden Chrisje.” “Zak toch in de grond Max.”

Met zijn rechterhand liet Max merken dat hij schoon genoeg van haar kreeg. Gevolg van dien was dat hij haar hals koelbloedig door sneed met zijn jagersmes. Hij begon zijn linkerhand los te laten. Ze viel achterover en haar blik in de ogen waren de emoties die nableven. Gestrekt lag ze er met een stroom van bloed die uit haar hals deed drijven. Max keek nog even, sloot de deur, begon zich al snel te kalmeren en liep ontspannen van de scene af. Niets of niemand had iets opgemerkt. Het stormde nog steeds verraderlijk. Er werd geklopt op de toiletdeur. Eén keer. De hendel werd naar beneden gehaald en de deur werd opengedaan.

“Hij is hier, en wilde me vermoorden.” “Wie was hier?” De stewardess liep nou naar Christina, die er verkreukeld bij lag op de grond. “Pas op voor het bloed, hij heeft me neergestoken.” “Juffrouw heeft u wat geslikt, u bent niet gewond.” “Maar ik heb hem gezien, echt waar.” “Hij liep hier binnen en achtervolgde me.” “Dan zou ik het gezien hebben.” antwoordde de stewardess. “Wij houden hier alles nauw in de gaten.” Christina luisterde en merkte dat ze niets mankeerde. “Hoe kan dit? Het is een wonder.” “Zou u nou zo vriendelijk willen zijn om op te staan en naar uw zitplaats te gaan.”

“Chrisje, Chrisje.” “Hoorde u dat?” zei Christina angstig. “Zal vast één van de passagiers zijn.”

Standaard

Nabij

Bestaan is de onstuimigheid van het ontstaan, die zich regenereert en deelt.

Bestaan is de onstuimigheid van het ontstaan, die zich regenereert en deelt.

Er kwam licht aan het einde van de tunnel. Een weerspiegeling vatte het samen, zo leek het. Ondergronds wellicht, maar verborgen voor het doorgaanse leven. Alleen te zien voor degenen die er in geloofden en een mirakel konden verblijden door het vast te houden in de energie. Een uitbarsting kon voor het oog in een haar verdwijnen, maar een kern van energie blijft altijd in de hand. Iets dat voor eeuwig is zal nooit uiteenspatten in scherven. Het is de energie waar we uit ademen, maar als de energie opraakt, is het een lot.

Twee vrouwen die voor Roderick zaten waren nogal rumoerig met hun stem. Gelukkig had hij zijn lezing net op tijd af voor morgen, voordat ze zouden stoppen. Hij had zich de laatste dagen in de rondte gewerkt om het af te schrijven. Er leek geen touw aan vast te knopen, wat er in zijn hoofd afspeelde. Het vuur had zich aangewakkerd in het diepste van zijn ziel. Dat moest wel. Een vaart die zich zonder schommel wist te verbinden met de woorden die hij nodig had. Een theorie is alles waar de mensheid op bestaat. Het delen ervan was een noodzaak, die hem boeide. Het intrigeerde en knaagde tot in de late nachten en ging door tot aan de dauw.

“Ik wil niet meer. Het smeken heeft mezelf verandert in een tol die eist en alleen maar meer wil. Bovendien is m’n kracht op. Zelfs de leegte heeft nog meer bestaan dan ik.” “Je bent verdronken in de leegte Elizabeth, het zou weleens een midlifecrisis kunnen zijn.” “Het is de beruchte faam die mezelf opvreet, voornamelijk het geïsoleerde gedeelte ervan.”

Roderick’s ogen glunderden voor even. “Zou het, nee toch, of wel.” mompelde hij rustig. Z’n gezicht schitterde als een parel die verankerd lag in de oceaan. Nu dreef het letterlijk over zijn gezicht. De conversatie leek ten einde, want de vrouwen liepen naar de deuren om uit te stappen. Hoogstwaarschijnlijk was dit hun halte. Eén van de vrouwen droeg een pruik, die tussen de deur bleek te steken. “Zie je wel!”

De metro reed nou weg en al dat Roderick kon aanschouwen waren flitsen van een energie, die twinkelden in z’n ogen.

Standaard