Een fragment uit mijn kindheid ontwaakte toen ik die vrouw – ik schatte haar mijn leeftijd en vermoedde haar dakloos – tussen de voor de buurtsuper gestalde fietsen zag zoeken naar stompjes tabak. Het was een rekensom uit een Vakantieboek waar ik de zomer mee moest door zien te komen.
Een man maakt een sigaret van zes peuken. Hij heeft er zesendertig. Hoeveel rokertjes kan hij opsteken?
Roken was nog ongevaarlijk in die tijd en de welvaart stond in de steigers. Ik kreeg ter plaatse heimwee naar de onschuldige jaren.
De vrouw had geen weet van mijn nostalgie. Haar noden waren duidelijk anders, zoals ze de grond af speurde terwijl zij en de passerende klanten elkaar vakkundig negeerden. Ze had het raadsel misschien gehoord of gelezen, toen ze jong was, net als ik, schoot door me heen. Ik stapte op haar af.
“Zeven!” riep ik enthousiast.
Stomverbaasd keek de vrouw me aan.