|
De zwarte labrador keek op van z’n wachtplek voor de ingang van de supermarkt toen ie aangesproken werd. ’n Volwassen man stond voor ’m en spreidde z’n armen uit elkaar.
“Ze geloofden me niet.” sprak hij verontwaardigd. “Ze deden alsof ik gek was.” De hond keek en kwispelde voorzichtig — de man had ’t inderdaad tegen hem.
“Die man heeft ’t tegen z’n hond.” fluisterde ik tegen Brrrr. Hij glimlachte.
“Da’s zijn hond niet.” wist hij. “En die man heeft ’t vooral tegen de wereld. Ik ken hem.”
En inderdaad. De man had zich inmiddels van de viervoeter afgewend om z’n relaas voort te zetten tegen ’n fiets.
[“Eigenlijk ken jij best wel merkwaardige mensen.” zei ik nadat ik d’r even over had nagedacht. Weer glimlachte Brrrr.]
En niet eens een mobieltje aan z’n oor?
{Mowl: noch oortelefoon.}
Ik praat wel eens tegen mijn glas bier.
{Mowl: Brrrr stuurt me dan naar bed.}
Ik spreek ook tegen alle dieren die ik tegenkom
{Mowl: maar verwacht je ook antwoord?}
Wel handig om tegen een hond en een fiets te praten. Die zijn het toch altijd met je eens.
Misschien moet ik dat ook eens proberen.
{Mowl: je hebt toch al je weblog?}
Die man leek me in elk geval niet gevaarlijk. En dan is een vriendelijke glimlach inderdaad het beste, beter dan tegen zo iemand ingaan en ook beter dan op zijn vreemde verhalen ingaan.
{Mowl: dat was ook niet in me opgekomen.}