|
De trein naar W van vier over half reed niet, had de stem uit de luidspreker gemeld. Echt erg was dat niet, want tien minuten later zou d’r alweer ’n volgende vertrekken. De man die op me afstapte had dat niet meegekregen.
“Waar is de trein van vier over half?” vroeg ie.
“Die rijdt vandaag niet.” antwoordde ik.
“Waarom niet?” vroeg de man. Ik trok m’n lippen en m’n wenkbrauwen op.
“Geen idee.” zei ik. “Dat hebben ze me niet verteld.”
[Toen de man mopperend wegliep, voelde ik even, maar m’n pet en m’n fluit had ik toch echt thuisgelaten. Dat de man me aanzag voor de perronopzichter was dus uitgesloten.]
Mij wilde men vroeger ook nog wel eens aanzien voor een NS-medewerker. Maar dat kwam dan toch meestal door mijn oude machinistenjasje, dat ik nog wel eens wilde dragen.
{Mowl: ich liebe Männer in Uniform.}
Schijnbaar zag je er alwetend uit
{Mowl: niet onaannemelijk.}
Strikt gesproken was het juiste antwoord geweest: “Die bestaat niet.” Zou de trein van vier over half bestaan, dan was ’ie er immers ook. Zo’n trein is geen Schrodinger’s Cat-verschijning…
{Mowl: ik heb die gedachtenexcercitie nooit kunnen volgen. Als ik in ’n doos word gestopt besta ik ineens niet meer? En wat moet die trein daar dan? Om van die kat maar te zwijgen.}
Kennelijk heeft dat spiegelei hem op het verkeerde been gezet.
{Mowl: zou dat ’t zijn geweest?}
Het is en blijft Syntus he 😉
{Mowl: elke trein die rijdt is meegenomen.}