|
Tante gaf me ’n envelop.
“Kijk,” zei ze, “de kerstkaart aan je zus. Hebben ze teruggestuurd.” Ik bekeek de omslag.
“Maar dat is ’t oude adres, Tante.” zag ik. “Zus is al ’n tijdje naar elders verhuisd.” Tante nam de kaart van me over en tuurde naar de plaatsaanduiding.
“Verhuisd?” piekerde ze. Ze streek over de twee postzegels van vierenveertig cent. “Maar toch afstempelen, hè!”
[Tante besloot de kaart nog even te bewaren. “Voor als je moeder ernaar vraagt.” verklaarde ze. Ik glimlachte maar.]
Twee postzegeld van 44 cent? Zware kaart, niet?
{Mowl: verre bestemming.}
wel het goede adres aan tante gegeven nu?
{Mowl: ze had ’t nog ergens.}
net als het gironummer zeker
{Mowl: maar natuurlijk.}
Ze heeft gelijk. Als een klus niet is geklaard kun je toch het loon niet incasseren…
{Mowl: dat spreekt toch vanzelf.}
Gelukkig. Hij is terecht! Zonde van de centen………….
{Mowl: met de beste wensen.}