|
D’r was geen ontkomen aan — de boom moest gezet. ’t Is de tijd van ’t jaar, nietwaar?
En nu de temperatuur akelig snel daalt, met vorst in de lucht en ijs in je donder, zochten we de kerstzender op en bouwden we takje voor kraaltje de sfeer van december op. ’n Heilzaam en therapeutisch karwei, kan ik je vertellen.
Naarmate de aankleding haar voltooiing naderde werden we zachter in ons gemoed en vredelievend. ’n Kopje warme chocolademelk vormde de bekroning van onze jaarlijkse loutering. Tevreden bekeken we ’t resultaat. Ik haalde diep adem.
“Ik moet d’r niet aan denken de hele boel straks weer af te breken.” zei ik.
[Wees eerlijk. Uiteindelijk is al ons werk hier zinloos. Net als wijzelf.]
Gelukkig wordt alles hier vereeuwigd.
{Mowl: afgezien van ‘alles’ en ‘eeuwig’ klopt dat inderdaad.}
Het hele leven bestaat uit op het oog onzinnige paren van gebeurtenissen: ’s ochtends naar je werk, ’s avonds weer naar huis, bijvoorbeeld. Maar tussendoor schijnt er toch iets de moeite van dat alles waard te zijn.
{Mowl: tot de dood d’r op volgt.}