|
Als het avond is geworden en de kneuterigheid van het leven zich in alle glorie openbaart, is het goed toeven op de zitbank.
Zo getweeën, filmpje op de buis, drankje onder handbereik – meer heeft een mens niet nodig.
Maar er komt dat moment – meestal juist dan wanneer de film eigenlijk niet onderbroken kan worden – dat de natuur zijn werk doet en noodt tot een bezoek aan het toilet.
“Als je niet snel gaat, knap ik!” waarschuwt de blaas.
Eerst negeer je de roep van je lijf nog maar uiteindelijk wordt de aandrang zo groot, dat je er niet meer omheen kunt.
Met samengevouwen knieën ren je dan – zo goed als het kan – naar de wc.
“Oei, oei, oei!” klinkt het.
Gehaast en met spijt dat je zolang gewacht hebt gesp je de riem open, maak je de knopen los en stroop je de broek af. Dan ga je zitten. (Het is mij opgevallen, dat wij, homo’s, altijd gaan zitten – voor kleine of grote boodschap. Klopt dat eigenlijk?)
En dan komt het Grote Geheim.
De blaas, die zonet nog aankondigde te zullen barsten als ie niet snel geleegd werd, geeft opeen niet meer thuis. De druk is verdwenen. Het lichaam reageert verwonderd. “Wat moet ik hier?”
[Hopelijk krijg ik nou niet bepaalde bevolkingsgroepen over me heen omdat ik de volmaaktheid van de Schepper in twijfel heb getrokken. Ik verontschuldig me bij voorbaat al.]
Plaats een reactie