Mowl

Als ik niet leef, ga ik dood.


Pieper

aardappels

Uitbundig juichend, tot de dood toe bedroefd; gelukkig is alleen de ziel die bemint. Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832)

Ik schilde de aardappels – mij was zwaar te moede.

Mijn gedachten waren bij Brrrr. Ik had hem de hele dag niet gesproken. Goed, hij was naar school, dus ik wist waar ie was. Maar toch. Er zou hem zomaar van alles kunnen overkomen.

Ik controleerde nog een keer of de telefoon het deed. En schilde nog maar een aardappel. Ik zuchtte. Ik probeerde niet aan ongelukken te denken. Of erger.

Misschien zou ik hem nooit meer zien, nooit meer voelen. In een fractie van een seconde was alles kapotgemaakt. Ik slikte. Nog even en ik zou gaan janken. Had ik de voicemail wel al afgeluisterd?

Ik hoorde de sleutel in het slot steken. Mijn hart stokte. Daar was hij! Ik liet de dunschiller uit mijn handen vallen en rende snikkend in zijn armen.

“Je mag nooit meer weggaan!” hikte ik.

[Brrrr is na ruim twaalfeneenhalf jaar hier al een beetje aan gewend. En ik vind het gewoon lekker. Als ie tenminste wel thuiskomt.]

  1. Wat ben je toch een heerlijke kerel.

    {Mowl: ja, hè?}

  2. Wat lief!

    {Mowl: zo ben ik.}

  3. ‘k Wil graag reageren, maar ‘k weet niet goed hoe. Denk wel dat je wel weet wat ik wil zeggen. Dikke knuffel!

    {Mowl: ik weet het. Dank je.}

Plaats een reactie

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag