In de supermarkt besloot ik mijn eigen plan te trekken en een zak zoute stokjes te kopen. ‘Pretzels’ heten ze tegenwoordig, maar in mijn tijd bestond er nog geen Engels.
Voor het vak waar de zoutjes lagen stonden twee vrouwen en een winkelwagen. De dames hadden het over ziekte en dood en keken daar heel ernstig bij. Maar ik moest bij mijn stokjes.
Voorzichtig probeerde ik de hindernis linksom te passeren. “Pardon.” zei ik daarbij – maar het gesprek werd niet verplaatst. Misschien dat rechtsom meer kansen bood.
“Sorry.” probeerde ik de aandacht te trekken. Tevergeefs. De monden bleven praten. Ik wilde mijn zoute stokjes nu wel heel erg.
“Ik kom er niet bij!” riep ik uit. Ik schrok van mezelf. De dames ook, trouwens. Maar een ogenblik daarna keken ze vooral verbolgen.
“Je hoeft het maar te vragen, jongeman.” zei de meest blonde van hen terwijl ze haar wagentje demonstratief opzij schoof.
[Ik mompelde wat en pakte mijn zoute stokjes. Zonder om te kijken reed ik mijn wagentje al mompelend naar de kassa.]
Plaats een reactie