Mowl

Als ik niet leef, ga ik dood.


Samen vieren

carnaval

Het leukste van een feest is de dag ervoor. Godfried Bomans (1913-1971)

Het meisje was een jaar of zeven, acht. Het zwoegde de steile weg omhoog. En keek droef.

Op haar hoofd had ze een zwarte pruik. Haar lange blonde haren kwamen er onderuit.

Uit een koker op haar rug stak één pijl. Eén. Een boog had ze om haar schouder geschoven. Op de wangen waren rode strepen geschminkt.

Het maakte de aanblik allemaal niet echt vrolijk.

Ik kreeg sterk de neiging om op haar af te stappen en haar iets bemoedigends te vertellen.

Zoals: “Woensdag is het allemaal weer voorbij.” Of zoiets.

Maar ik liet haar doorrijden. Alleen. De steile weg omhoog.

[Carnaval en Arnhem. Het is geen natuurlijke verbintenis.]

  1. Zolang ze maar aan jou niet vragen waar je je masker gekocht hebt, terwijl je helemaal geen masker draagt.

    {Mowl: is het je wels es gebeurd dan?}

    1. Neen, eigenlijk niet. Maar soms heb ik wel eens zin om dat aan bepaalde mensen te vragen. Maar mijn fatsoenlijke opvoeding laat dit niet toe. Jammer hé?

      {Mowl: fatsoen is soms zo’n sta-in-de-weg.}

  2. Het heeft altijd iets sneus, carnaval boven de rivieren.

    {Mowl: ze moeten het gewoon niet doen.}

  3. Karnaval?

    {Mowl: nee, carnaval.}

Plaats een reactie

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag