|
De jongen – type stoer – zat op zijn gemak in de coupé te bellen. Zijn benen uit mekaar, vanwege ruimtegebrek zeg maar, een voet op de bank tegenover hem gezet. Tegen een ander had ik er wat van gezegd. Maar ja.
Op de zitting waar zijn voetzool tegenaan rustte lagen zijn treinkaartje, nog een telefoon, een folder van het een of ander en twee pakjes sigaretten van verschillende merken.
De trein stopte bij de halte waar hij eruit moest en de jongen pakte het treinkaartje, de folder, de sigaretten en de beide telefoons in de handen, stond op en liep rustig naar de deur.
Toen wist ik waarom de jongen stoer was en ik dat nooit zal worden.
Ik zou al mijn dingetjes in een lullig plastic draagtasje met me hebben meegenomen.
[Ik doe ook wel es stoer, hoor. Ik moet er ook wel om lachen, hoor. Ergens.]
Plaats een reactie