|
Op de hoek van de straat stond een jongen. Hij staarde me aan. Toen ik passeerde bleef hij voor zich uit kijken.
“Goedemorgen.” zei ik daarom. Niks. Met dat ik langsliep zag ik dat er een fiets naast hem op de grond lag. Op de stang merkte ik een hockeystick. De jongen bleef bewegingsloos.
Even verder keek ik om. De jongen stond nog net zo als ik hem daar zojuist had ontmoet. Ik aarzelde een moment, maar liep gewoon verder. Toch begon het te knagen.
Was de jongen gevallen, misschien? Gewond, wellicht? Had ik wel door moeten lopen? Had ik hem niet moeten helpen? Of tenminste vragen wat er loos was?
Ik besloot dat het nog niet te laat was om mijn barmhartige kant te laten zien en keerde om. Mijn hart stokte.
De plek, waar zonet nog de jongen had gestaan, was ijzingwekkend leeg.
[Ik had er nog niet bij verteld dat het om zeven uur ’s ochtends was. Wie gaat er nou stokstijf stilstaan op de hoek van een straat om zeven uur ’s ochtends?]
Plaats een reactie