|
Collega H vertelde over de voormalige toekomstdromen van zijn zoon.
“Toen ie twaalf was,” zo ging hij, “Wist ie al precies wat ie wilde worden: prof-basketballer in Amerika. ‘Niet zo’n duffe kantoorbaan als jou, pa.’ zei hij, ‘En dan verdien ik tien keer zoveel dan jou’.” H grinnikte.
“En nu?” negeerde ik de taalverkrachting.
“Nu zit ie op kantoor en verkoopt grasmaaiers.” gierde H. Hij sloeg met zijn hand op zijn knie. “Ik zeg wel es tegen hem: ‘D’r is niet veel terechtgekomen van je jongensdroom’.”
Ik lachte krampachtig mee terwijl ik mezelf zag zitten achter m’n bureau.
[Ach, redeneerde ik, wie van ons wordt eigenlijk echt waar ie als kind van droomde? En waarom troost me die gedachte niet?]
Plaats een reactie