Ik keek nogal dompig, vermoed ik, toen ik uitvoerig over m’n nek wreef.
“Gisteren ontdekte ik hier een bultje.” frotte ik in mezelf. “Met mijn vader is het ook zo begonnen.” deed ik ernstig na een korte maar treffende pauze. Ik keek zorgelijk en schudde langzaam mijn hoofd.
“Ik weet het niet.” zei ik aarzelend. “Nu voel ik geen bultje meer.”
Het zou au fond tot opluchting moeten leiden bij de omstanders — zo die er waren. Zo niet bij mij.
[“’t Is vast gaan zwerven door m’n lichaam.” zei ik mistrouwig. Ik schudde nog maar es mijn hoofd en voelde aan mijn nek. “Ik weet het niet.”]
Plaats een reactie