Ongeduldig keek ik op m’n horloge. Ongeduldig en ook een beetje opgelucht: het was half elf geweest, het tijdstip waarop de ontmoeting had moeten plaatsvinden — en niemand was komen opdagen.
Ik liep naar de vertrekstaten. De volgende trein ging om twaalf minuten voor elf. Nog een keer keek ik op mijn horloge. Ik besloot mijn afspraak tijd tot kwart vóór te gunnen.
De volgende minuten bleef ik wachten op het plein voor het station, al hield ik me wel in de luwte. Nadrukkelijk probeerde ik er als een toevallige passant uit te zien, wat niet meeviel met m’n opzichtige oranje koffertje. Argwanend bespiedde ik omstanders die wellicht op zoek waren naar een persoon als ik.
Maar het plein bleef goeddeels leeg. De enkeling die passeerde zocht de confrontatie met het openbaar vervoer en leek niet speciaal op mij te wachten. Ik kon een kleine zucht van opluchting niet onderdrukken toen de grote wijzer op de negen kwam te staan en ik naar de reeds gereedstaande trein kon lopen.
[Pas toen de deuren gesloten waren en de trein zich in beweging had gezet, viel ’t me op dat er verder geen mensen in de coupé zaten. Geen ziel. Ik was helemaal alleen.]
Plaats een reactie