Ze maken een wandeling door het park. Vader en zoon kuieren langs me heen en zien de ganzen, die aan de rand van het water hun kostje grazen.
“Wat is dat, papa?” wijst het kind. De man geeft me alvast een vette knipoog, zo van: Nou moet je opletten, want er gaat een goeie grap komen. Ik zet me schrap.
“Ik weet het niet,” zegt hij dan, “Maar ze zullen vast wel lekker zijn.” Ik krijg nu ongevraagd een tik op mijn schouder, zo van: Vatte je hem? Dat was een goeie grap, hè?
Ik grinnik mee. De man is groter dan ik.
“We gaan die kant op.” zegt de man wanneer ze bij een splitsing komen. “Of, zoals ze in de volksmond zeggen: links.” En hij kijkt om, om te zien of ik het wel heb gehoord. Ik grinnik nog maar es. De man blijft groter.
Plaats een reactie