Onbewogen beluisterde ik de boodschap van ’t ziekenhuis: mijn steunkousen waren klaar. Nadat ik had opgehangen, ging ik maar weer es naar de wc. Daar gebeurde d’r helemaal niks. ’n Intriest gevoel sloop over me.
Wat heb ik nou nog? dacht ik me dieper de put in. Hulpmiddelen, medicijnen en klysma’s — wat is er in hemelsnaam met die prachtige toekomst gebeurd waar ik ooit zulke zonnige visioenen van had?
Ik nam de tijd. Nadat alles tot niks had geleid, keerde ik terug naar de woonkamer. Daar zat Brrrr. Hij keek op.
“Hé!” straalde die. Ik werd er warm door van binnen.
Dit, dacht ik, dit is ’t antwoord. Dat ik nooit meer mag vergeten.
[Als teken van beginnend herstel begonnen m’n darmen te rommelen, waardoor ik spoorslags terug moest naar waar ik zojuist vandaan was gekomen. Bijna gelukzalig hernam ik m’n plaats op de pot. Zelfs de bril was nog warm.]
Plaats een reactie