|
Achteraf gezien was ’t ook veels te druk, dat Scheveningen. En dat hadden we kunnen weten.
De trams d’r naartoe waren Japans-vol, daarom. Maar even verder wachtte ’n tuktuk, dus. En de chauffeur wilde ons wel rijden, vandaar.
Thomas heette die, onze chauffeur. En hij was directeur. Dat lazen we tenminste op ’t kaartje dat ie ons gaf.
“Tukkie.” zag ik. “Geinig.” vond ik. Thomas grijnsde met me mee. Maar dan grijnsde ie toch al de hele weg lang. En gaf ie intussen z’n kaartjes aan iedereen naast wie we even moest halthouden.
De tweetaktmotor tukte, de transistorradio hiphopte, de zon scheen en de wind streelde. Wie zou d’r niet grijnzen? Wie zou d’r eigenlijk nog in ’n tram willen?
[Nou, wij dus, bijvoorbeeld, toen we in de badplaats arriveerden. Veels te druk, zei ik al. En jaha, dat hadden we kunnen weten.]
Plaats een reactie