Mowl

Als ik niet leef, ga ik dood.


Lethe

speldjes

Wie wil stralen, die moet branden. Lucebert (1924-1994)

Ik draaide op m’n andere zij; m’n neus­gaten gleden dicht. Ik moest door de mond adem­halen. Ik wil niet door de mond adem­halen: ik word d’r rauw van.

Soms sloot ik m’n lippen om te merken dat ’t nog te vroeg daar­voor was. M’n neus­vleugels stonden onder lichte druk. M’n borst bewoog diep en hoog. Lucht binnen­snuiven ging moei­zaam, geforceerd.

Maar dan, na enige tijd, ontstond dan toch ’n opening. Ik glim­lachte. Ah! M’n mond ging dicht. Ik zuchtte. Vanzelf. Tevreden.

Ik luisterde naar m’n adem­haling. De rust en de regel­maat lieten me stil­aan weg­zakken. Beetje bij beetje. Tot ik van niks meer wist.

[Moet ik ooit sterven, dan mag ’t zo gaan: vlakuit wegvaren in volmaakte vergetelheid. Maar voorlopig volstaan de voor­bereidingen.]

  1. Ik kan juist heel moeilijk door mn neus ademen

    {Mowl: geen keelpijn, ’s ochtends?}

  2. Heftige trip!

    {Mowl: en volkomen legaal.}

  3. ’t Ja, zo wil ik ook wel het aardse voor het eeuwige verwisselen.

    {Mowl: ik wacht nog wel even.}

  4. De dood is eigenlijk een stevige neusverkoudheid.

    {Mowl: die vergelijking had ik nog niet gemaakt.}

Plaats een reactie

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag