|
Ik moet eerlijk bekennen dat ik nog nooit ’n rilette van ’n bijna uitgestorven (maar herfokt) hoen had gehad. Maar toen ’t laatste proeftoastje voor me van de toonbank was verdwenen, begon ik d’r hevig naar te verlangen.
“Wacht maar,” troostte de dame aan de andere kant van de toonbank, “ik maak d’r nog wel ’n paar.” Waarna ze de toastjes brak en besmeerde met de godenspijs en truffeljus. M’n mond vulde zich met speeksel.
“Alsjeblieft.” zei ze. Ik was bereid ’t hapje aan te pakken, maar ’n ander was me voor.
“Dankuwel.” zei die ander. Ik stond stamelend te staren. De dame aan de andere kant van de toonbank scheen niks door te hebben. Ze smeerde d’r gewoon nog één.
“Alsjeblieft.” zei ze.
[Ditmaal was ik d’r als de kippen bij, om met de rilette te spreken.]
Plaats een reactie