Mowl

Als ik niet leef, ga ik dood.


Chimère

kommetjes

Je kan niet alles hebben. Waar zou je het moeten opstapelen? Ann Landers

Tante was naar ’t ziekenhuis geweest om zich helemaal te laten doorlichten. De nacht d’rvoor, vertelde ze me, was ze rond tweeën wakker geworden en had ze van de zenuwen de slaap niet meer kunnen vatten.

“Was Oom d’r nog maar.” zuchtte ze. “Dan had ik met hem kunnen praten. En hij met mij.”

We waren allebei even stil. Tante mijmerde en ik had ’n bedenking.

“Maar u praatte daar toch nooit over met Oom?” dorst ik uiteindelijk voorzichtig. “Omdat ie daar niet tegen kon?” Tante keek op.

“Mmm?” deed ze. “Och nee, natuurlijk niet.” Ze streek met d’r hand over ’t tafelkleed. “Dan was ie helemaal overstuur geraakt.” Ze tuurde naar beneden. “Maar ’t had gekund.”

[Ik knikte. Ik begreep. ’t Ging niet om de werkelijkheid — ’t ging om ’t potentieel.]

  1. Samen zwijgen kan heel geruststellend zijn.

    {Mowl: Brrrr en ik doen ’t aldoor.}

  2. Gewoon de idee dat ze het hem had kunnen zeggen als ze het echt niet meer hield was al voldoende denk ik.

    {Mowl: er zijn is soms belangrijker dan wat zeggen of doen.}

  3. Soms kan een zin met een andere betekenis iets duidelijk over jezelf maken.

    {Mowl: hier moest ik even over nadenken.}

Plaats een reactie

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag