We hadden gegeten bij De Plak in Nijmegen. Na het fameuze kaasgehakt en de friet van Vuurens gingen we aan de bar zitten. Even verder zat een man die mij vaag bekend voorkwam. Hij knikte en nam een hap van zijn soep.
-“Ik kan niet slikken.” zei hij en wees op zijn keel. “Dus eet ik soep.” Ik knikte begripvol. Hij blies over zijn lepel.
-“Ik ben al mijn spulletjes aan het opruimen. Ik kom van alles tegen. Krantenartikelen, tijdschriften, videobanden — ik ben bij Catherine op tv geweest, weet je!” Hij lepelde zijn soepkom leeg en liet de twee sneetjes stokbrood liggen. “Ik kan niet slikken.” verklaarde hij ongevraagd. Zijn ogen begonnen te glinsteren.
-“Ik had toen nog ander haar, toen bij Catherine. Dat hebben ze verprutst in het ziekenhuis. Kijk maar.” Hij wees naar een plek op zijn hoofd waar ik een litteken vermoedde, maar wat ik door het schaarse licht niet kon zien. Hij bestelde nog een soep.
-“Ik zat vroeger in de prostitutie.” ging de man verder. “En daar was ik voor Catherine gevraagd. Die had toen zo’n talkshow. Dat is alweer twintig jaar geleden. Ik had mijn ouwe haar nog. Bij het opruimen kom ik dat allemaal tegen.” De soep werd gebracht, keurig waren er twee sneetjes stokbrood langs de rand van de kom gelegd. Hij zou ze niet aanraken.
-“Ik heb het ziekenhuis aangeklaagd.” zei hij, “Samen met mijn advokaat heb ik een fikse schadevergoeding eruit weten te slepen. Nu hoef ik niet meer te werken. Maar het was toch al niet veel meer, de prostitutie.” verklaarde hij. De lepel draaide door de soep. Ik kreeg het gevoel dat hij het niet meer tegen mij had.
-“En pas ben ik mijn grote liefde kwijtgeraakt.” zei hij stil. “We woonden al jaren samen. Nee, we hadden geen seks. Nooit — hij was hetero. Maar het ging goed, wij samen. Tot hij dat meisje leerde kennen en met haar is vertrokken. Hij heeft het hele huis leeggehaald.” Hij bracht de lepel naar zijn mond. Voorzichtig gleed de soep naar binnen.
-“Hij was de liefde van mijn leven.” zei hij zacht. “Maar nu bedreigt hij mij. Dat heeft hij ook gezegd: hij zal me wat aandoen, als ik me niet gedeisd hou.” Hij keek om zich heen en wees naar niemand speciaal.
-“Ze vangen me goed op hier, die jongens van De Plak.” zei hij. “Ik kan altijd langskomen.” Zijn kom was leeg. “En er is altijd soep.” Hij bestelde nog een kom.
Hij keek me aan en wees naar zijn keel.
-“Ik kan niet slikken, weet je.”
Plaats een reactie