De vrouw in de supermarkt pakte haar mobiel. In de winkelwagen lagen de levensmiddelen opgestapeld.
“O hoi.” zei ze, nadat ze had opgenomen. “Hè? Nee, ik ben nu in de supermarkt. Daarna kom ik meteen naar het werk. Wat? Hoezo niet?” Ze luisterde. Aan haar gezicht kon ik zien dat ze geen goed bericht hoorde.
“Maar dat kan toch niet zomaar?” zei ze. Ze duwde een arm tegen het wagentje. Ik was getuige van een dramatische situatie, begreep ik. Discreet trok ik me terug naar de kassa. Al snel kwam de vrouw er weer aan. Nu zonder winkelwagen.
“Mag ik er even langs.” zei ze, met één arm gekromd vooruit. “Ik heb niks bij me.”
“Fijne feestdagen.” probeerde ik. Ze keek me een moment woordeloos aan.
“Ja.” zei ze alleen maar.
[Zonder verder omkijken liep ze langs de rij, naar buiten. Ik meende dat ze wilde huilen.]
You have the knack
to describe a situation
so tangibly
that the reader
nearly feels the same
panic as the receiver
of the message.
{Mowl: mooie woorden. Bedankt.}