Komend vanuit de stad ontmoette ik een man met rastahaar. Hij speelde op de gitaar die om zijn nek hing. Hij leek, nee, hij was gelukkig.
Toen hij me zag maakte hij een brede glimlach. Hij knikte en bracht zijn speelhand als groet naar z’n hart.
Een deel van ’s mans geluk voelde ik naar me overstromen. Ik glimlachte ook en neeg genaakbaar. Dan, zonder een woord te hebben gezegd, vervolgden we onze wegen.
Het was een mooie dag.
[Een bijzondere man, deze gitarist. Maar goed dat we elkaar niet hebben gesproken.]
Het geluk zit in kleine dreads.
{Mowl: ze waren vrij lang, eigenlijk.}
Jammer dat chagrijn net zo makkelijk over te dragen is.
{Mowl: sterker — soms kan ik van ongebreidelde blijdschap flink gallig worden.}
Prachtig klein geluk.
{Mowl: vond ik ook.}
Soms zijn blikken al voldoende
{Mowl: en dan is genoeg gezegd.}