Deo Juvante

Alle leven is een gevecht van het individuele met het universum. Christian Friedrich Hebbel

Op een manier die ik me niet meer kon herinneren, was ik terechtgekomen in het café op een steenworpafstand van het Parc du Chateau.

Een ruimte van krap vier bij vier meter met verduisterde vensters en een toog, waarachter Jeanette de glazen poetste. Het was een loze exercitie, gezien de vlekken op het mijne. Het deerde niet.

“Hier wil niemand gevonden worden.” zei een man met een witte gleufhoed. Zonder wat te vragen pakte hij een stoel en ging aan mijn tafel zitten. De man richtte zich tot mij in het Nederlands, waardoor ik mij betrapt voelde. Hij trok twee Gitanes uit een pakje en legde er één voor me neer. De andere nam hij in zijn mond. Met een benzine-aansteker stak hij die aan. Ik bekeek de man terwijl hij mij vuur gaf.

In zijn lichte katoenen broek en bijpassend colbert leek hij in niks op de andere bezoekers van het café: de grote neger in de hoek, die zacht tegen zijn glas aan het praten was, de twee zwijgende mannen aan een ander tafeltje en het andere koppel dat bier dronk. Jeanette had blijkbaar nog ergens flesjes gevonden. Ik stelde me voor dat het allemaal zeelieden waren, die geen vrouw hadden kunnen vinden tijdens hun verlof — of er althans niet naar op zoek waren geweest. Alleen maar mannen, dacht ik, de uitbaatster incluis, die, met haar veel te dikke rouge en lippenstift, slechts leek te opteren voor een andere sekse.

En dan was er nog die laatste man, die op een jeugdigere versie van de Gleufhoed leek, met zijn lichte pak, en hier net zo misplaatst leek als hij — en ikzelf, wat dat betreft. De man stond geleund tegen de toog en scheen alles en iedereen in zich op te nemen — ons in het bijzonder. Ik besloot hem in mijn ooghoeken in de gaten te houden.

Nadat ik had geïnhaleerd bleek dat Gleufhoed mijn eerdere gedachten had gelezen. Alsof hij een boodschappenlijstje afwerkte decimeerde hij mijn twijfels.

A. Ik herken een Hollander op een kilometer afstand.” begon hij. Hij draaide zijn sigaret tussen vingers terwijl hij mij leek te peilen. Ik besloot niet te reageren voor hij alle punten had doorlopen.

“En B.” ging hij verder, “Ben ik hier verzeild geraakt toen de Amerikanen lucht kregen van mijn, zoals zij dat noemden, illegale kunsthandel.” (Bij die laatste woorden kon hij een glimlachje niet maskeren.) “Ik moest verdwijnen en geraakte hier, om de hoek van de Quay des Etats-Unis of all places.” Hij lachte hard, maar dan alsof ie ooit zou hebben gebulderd en deze vaardigheid verloren was geraakt na teveel drank en sigaretten.

Zijn introductie beëindigde hij door een hand uit te steken. “Ik ben Huub.” zei hij. “En mijn broer is een groot schrijver. Dan weet je dat. Wil je wat van me drinken?” Zoals hij was gaan zitten stak hij vlakaf twee vingers omhoog. “Deux whisky.” bestelde hij zonder om te kijken. Jeanette stopte met poetsen en schonk twee glazen in. Even later stonden ze op onze tafel.

Even had ik me zorgen gemaakt over de drankjes, of liever: over hoe ik ze zou moeten gaan betalen. Ik was het café ingegaan omdat het er goedkoop leek – ik was in de levensfase dat geld schaarser was dan ambities. Maar ook hier zou aan het einde van de avond een rekening moeten worden vereffend, dacht ik. En sterke drank paste niet echt in mijn budget. Maar na de zoveelste whisky die door Huub aan onze tafel was besteld, verdwenen mijn angsten. De alcohol verruimde mijn bekrompen wereldkijk en zelfs het vooruitzicht om de volgende ochtend wakker te worden in het ruim van een buitengaats schip, waar Jeanette me ter voldoening van mijn schulden aan zou hebben verkocht, leek me eerder romantisch dan afschrikwekkend. Onwillekeurig zocht ik in het gezelschap alvast naar de scheepsmaat die me onder zijn hoede zou nemen gedurende de eerstvolgende jaren.

“Ik moet pissen.” zei Huub ineens met daverende stem. Hij lachte weer zijn razeloze lach en stond op. Ik hief mijn glas.

“Goed zo.” zei ik. “Proost!” Huub legde zijn hand op mijn schouder bij het opstaan. Ik besloot dat dit een kameraadschappelijk gebaar was, al had het ook gewoon de steun kunnen zijn die een aangeschoten man zocht bij zijn gang naar de pissoir.

“Proost.” mompelde Huub. Dan duwde hij zich een weg naar een deur, voorbij de neger die intussen zijn hoofd op de tafel had gelegd. Ik keek hem even glimlachend na, voordat ik een slok nam.

Toen ik het glas neerzette, zag ik dat de jongere Gleufhoed van de toog naar mijn tafel was gelopen. Hij zette er zijn handen neer en boog voorover.

“Demain.” zei hij. “Vers midi.” Daarbij schoof hij over het tafelblad een kaartje naar me toe. Het was zijn visitekaartje, zag ik, met daarop zijn naam en adres in Monaco. Toen ik opkeek was hij alweer teruggekeerd naar de toog. Hij glimlachte. Hij glimlacht triest, dacht ik, met zijn gefronste wenkbrauwen en donkere ogen.

Ik speelde met het kaartje tussen mijn vingers en liet het draaien. Morgen rond de middag, dacht ik, en hoopte alleen dat ik in de tussentijd mijn bed zou hebben gevonden.

“Wat heb je daar?” vroeg Huub, die ineens weer op zijn stoel bleek te zitten. Ik liet hem het kaartje zien. De jonge Gleufhoed aan de toog draaide zich van ons af. Huub inspecteerde de letters.

“Van hem?” vroeg hij, knikkend naar de man aan de toog. “Wat wil hij?”

“Ja.” zei ik. “Ik weet het niet.” Huub legde het kaartje terug op tafel en schoof het naar mij.

“Ga je hem zien?” wilde hij weten. Ik knikte.

“Jawel.” zei ik. “Waarom niet?” Huub trok zijn wenkbrauwen omhoog.

“Inderdaad.” zei hij. “Waarom niet?” Hij keek me even aan voordat hij me op mijn schouders klapte. Daar was die lach weer.

“Deux whisky.” stak hij zijn vingers in de lucht. De avond voor de volgende dag was nog maar net begonnen.

[Dit verhaal is ingezonden voor de Boekenweekwedstrijd 2014. Kijk hier en oordeel zelf.]

Standaard

Een gedachte over “Deo Juvante

Laat een reactie achter bij PaulReactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.