Dozijn

Denkend aan België zie ik rivieren
hoogwaardig bier door Vlaamse kelen gaan.
Ik zie brouwerijen welig tieren:
daar gist en schuimt het versgeoogste graan.
Jos Versteegen

Ongerekend zijn dopneus, zou hij, in lijnen gevat, op Lambik gelijken, diens voorkeur voor een pintje incluis.

“Maar nu even niet,” knikte hij naar zijn glas bruis, om meteen daarop uitleg daarover te doen. “Ik kan het niet meer velen,” zei hij, “niet zoals dat vroeg was, tenminste. Toen begon ik pas bij tien – nu zijn er dagen dat een dozijn mijn top is.”

Ik had gedacht dat hij er triest van was of dan toch weemoedig bij zou kijken, maar dat leek geenszins het geval. Het was zoals het was.

Hij haalde zijn schouders op.

“Het zal nu zijn dat ik misschien nog één keer in de week goed dronken word,” stelde hij vast. Hij hief zijn water. “En verder moet ik me behelpen.”

Hij staarde eindeloos over het lege kruispunt. Van alle kanten kwam er niemand aan.

“Ach,” sprak hij dan, “een dozijn is zo slecht nog niet.”

Standaard