Eigenaardig

16660620098_d8dd278964_o

Een fel licht kaatste in John’s ogen. De schijnwerpers lieten hem nauwelijks het publiek zien en de verblinding maakte hem onpasselijk. John seinde vanaf het podium naar de jongens die het licht verzorgden. Het licht werd uiteindelijk gedimd. Geaarzel was er niet, want wat hij vroeg werd altijd gedaan. Daar stond John met zijn prestige in zijn hand. Niet wetende wat hij moest zeggen. Toch besloot hij zijn mondhoeken te rechtvaardigen. Waar een wil is, is een weg.

“Dank u allen, dank u voor de applaudisering.” sprak John uit de microfoon. “Hadden jullie niet hoeven doen, als u toch allen wist.” mompelde hij zachtjes. “Goed.” hij kuchte. “Ik wil graag het volgende mededelen.”

Net voordat hij iemand kon bedanken werd vanachter John’s rug geroepen. Hij liet de microfoon vallen en uit het toestel vlogen geluiden van krassen in ‘t rond. Het was professor Storm die hem wenkte, om naar de coulissen te komen. John piekerde geen moment en liet het podium achter in leegte.

“Wat is er Morgan?” “Niets om je zorgen te maken John, weet alleen als we niet snel handelen er geen ons meer is.” “Hoe bedoel je?” “Zoals ik het zeg! Ik wil je iets laten zien, waardoor alles duidelijk wordt. Je hebt toch nooit om de medailles gegeven. Vraag je wederom mee te gaan, ik heb je nodig voor een belangrijke missie.”

Geen haar op zijn hoofd kon hij de adrenaline weerstaan. Dit is waar hij uiteindelijk voor leefde, er waren geen anderzijdse wegen, maar pure spanningen van verzadiging. Ze besloten met Professor Morgan’s auto te reizen naar de locatie. Na een rit van 20 minuten kwamen ze eindelijk aan bij het stek. De professor parkeerde zijn auto in een ondergrondse parkeerdek dat zich voordeed als een gebergte. Niets was wat het leek. Professor Morgan was tenslotte een welbefaamde man die met zijn tijd vooruit liep. Hij heeft de wereld grootgebracht met zijn blote handen en droeg de globe door zijn aderen. Het tweetal stapte uit en liep naar het laboratorium van de professor.

“Ga zitten John, je ziet bleek, gaat het.” De oogleden van John werden zwaarder en zwaarder. Hij zakte weg in de stoel. “Sta op, ik heb je nodig.” Zijn huid leek pips en begaf zich in grauw.

Halsoverkop voelde John zich benauwd en raakte hij verstrengeld in z’n stoel. De rotsen kwamen als doorgronde speren op hen af. Het leken wel kraters. Ze kantelden, het schip liet sporen van breuken achter zich. De zwaarte kwam onder druk te staan, ze kregen de kracht van hogere machten door de stormen van wervelwinden, die zich niet gewonnen gaven. John probeerde zijn stuur in bedwang te houden, maar het kreeg zijn eigen leven en hij verloor het zicht. Het vaartuig geraakte in vuur aan de wijdte en het schip lag in een fatale diagnose.

“Kapitein, ik kom eraan hulp is onderweg.” werd er geschreeuwd vanachter het dek. Op dat moment zweefden er lichamen en gezichten door John’s gedachte. Een sprong van visioenen, waardoor hij zijn bemanningsleden zag rondzweven. Het duister tastte zijn brein en de oogkassen zagen de dood. Ze rukten het in herhaling voor zijn gezicht. De kapitein zat vastgenageld aan zijn stoel, het lijf stond totaal in brand van het leven-op-dood-situatie. Hij wist het niet, voor het eerst in zijn leven, wist hij niet wat te doen. Alles voor en achter brandde in vlammen op en alles en iedereen verbrijzelden als gif.

Er kwamen twee schimmen voorbij, die verwoest, verbrand waren. Ze leken zelfs onthoofd. Het schip crashte neer op een grondige aarde. Hij was alleen, maar had hulp nodig. Hij wist zich zelf te redden. Al wat hij zag waren de uitgestrekte stranden en hoge rotsen. Zijn lichaam vermeende in toetakeling door de val van snelheid. Hij viel weg. Er liepen vreemdelingen voorbij die de gebeurtenis met de blote ogen zagen. Ze grepen de bewusteloze kapitein en namen hem mee.

Het voelde als een herrijzing, die geborgen zat in z’n brein. Een puzzelstuk die zijn hart verzegelde, maar waar de delen van misten. John’s ogen gingen langzaamaan open. Er waren twee zusters bij het bed bezig aan zijn infuus. Hij zag een spiegel-witte kamer met te weinig meubilair voor zich. Op een stoel was een verschroeide pak te zien. Dat hij vreemd genoeg zo vaak observeerde alsof hij er zichzelf in zag.

“Waar ben ik? Wie zijn jullie? Ik zakte in een stoel, hoe kom ik hier in hemelsnaam? Vertel op!”

“Kalm aan meneer Idow.” antwoordde één van de zusters. “U ligt hier al een tijd in coma. Mag ik nou mijn werk doen.” “Pardon, systeem mag ik een update over de laatste vooruitgangen.”

“Het lichaam heeft zich weten te herstellen in de afgelopen 24 uur. sprak het systeem tegen de zuster. Geheugenverlies zal binnen vijf minuten er niet meer zijn. De mijnheer zal een zekere herinnering krijgen.”

Op dat moment staarde John nogmaals naar het pak dat hem intrigeerde. Hij snapte niet waar hij terecht was gekomen. Een zuster die tegen een computer praatte en een systeem dat alles wist. Te weinig meubilair, hier was iets meer aan de hand. Hij wist in ieder geval waarvoor hij hier lag. John’s ogen staarden dit keer naar de zilveren naam-badge die leek te zijn verbrand. Er speelden scenes, zinnen, woorden, alles door z’n hoofd. Nu zag hij iets.

“Ik hou van je John! Wees sterk, laat de wereld het zien.” “Ik wil je vragen voor een belangrijk missie?” “Word wakker, word wakker John, ik heb je nodig.” “En de nobel-prijs gaat naar John Widow voor zijn heldhaftigheid en het riskeren van zijn leven.” “Een ware held voor het hele bevolking.” “Ik wil met je trouwen John, mijn antwoord blijft nee, Carmen.” “Waarom, ben ik niet mooi?” “Er zal geen ons zijn als we niet snel handelen.” “Belangrijk missie, belangrijk missie John, word wakker.”

Hij greep zijn hoofd vast met beide handen, John kon het niet aan, er kwam teveel op hem af. Er werd geschreeuwd vanuit het grote witte bed.

“Kalm maar, u hebt uw leven weer terug.” “Ik hoor stemmen, er ging teveel door mijn hoofd. Heeft u een telefoon voor mij, het is heel belangrijk.”

Op hetzelfde ogenblik riep de zuster nogmaals het systeem op, om de patiënt te verwijderen van zijn naalden en infusen. John stond op en strekte zijn rug met gemak.

“U kunt hier in ziekenhuis Orion met uw gedachten-golven praten, dus met uw gedachten naar waar u maar wilt.” “Meent u dat zuster, dank u.”

Hij liep naar het grote raam schuin tegenover hem en leunde met zijn hand tegen het venster. Het uitzicht was weergaloos, hoge rotsen, een grote oceaan. John’s ogen wisten niet wat ze zagen. Het leek even of hij beelden zag verdwijnen in de verte, en zich weer regenereerden.

“Morgan kun je me horen. Over. Ik ben waar ik moet zijn, het is hier veilig. Over. We kunnen ons redden, een nieuwe basis is gevonden. Over.”

Er kwamen geluiden door zijn gedachten-golven van vernieling en verwoesting. In de achtergrond hoorde hij gekrijs, noodkreten van hulp-geroep en een teistering van ravages. Toen wist hij het. John draaide zich om. “Zuster, hoelang ben ik hier?”

“Twee maanden mijnheer.” Hij keerde zijn rug naar de zuster en keek nogmaals uit het grote raam, ditmaal rolde een traan uit zijn rechter-ooghoek, die vervolgens vierde langs zijn wangen. Hij realiseerde zich dat hij niet meer terug kon.

Standaard

Zeg het eens.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.