Ik telde, om precies te zijn, zes ooievaars, in het weiland naast het spoor.
Ze stonden op een strakke lijn, op gelijke afstand van elkaar. Het leek alsof ze op mijn trein hadden staan wachten.
Als we voorbijreden stegen ze op, één voor één. Eerst degene het dichtst bij de rails tot die, die als laatst, het diepst in het veld had gebeid.
Ze vlogen eerst mee in onze reisrichting. Dan waaierden ze uit naar alle windstreken.
Zo mooi, dacht ik, Het lijkt Pixar wel.
[Al had de animatiefabriek er misschien nog een stemmig deuntje onder gezet. Dat miste ik nu dan weer wel.]
Een beetje met de trein meevliegen. Grmpf, uitslovers zijn het.
{Mowl: zeker niks anders te doen.}
I’m worried about Baloo.
{Mowl: ’t zal wel weer overgaan, hoop ik.}
Zijn er nu zes vrouwen in de trein plotseling geen maagd meer, doch, anders dan hun moeders denken en zouden willen, in Moeder Maria-achtige gezegende omstandigheden? D.w.z. vader onbekend … van een vogel bezwangerd …
Je merkt: mijn fantasie slaat op hol. Je was getuige van een wonder, dat de wereld op zijn kop gaat zetten, tenminste over zo’n 1500 tot 2000 jaar van nu!
{Mowl: heb je weer te dicht bij de wierook gezeten?}
Ze moesten schijnbaar ook met de trein mee?
{Mowl: hadden ze dan niet beter in kunnen stappen?}
Waarschijnlijk is er ergens een zesling geboren.
{Mowl: jongens, wie vertelt ’t Emmel es?}
Als Hitchcock dit had bedacht, was je er niet levend vanaf gekomen.
{Mowl: bof ik even.}
Nature and Pixar,
what a difference !
{Mowl: inderdaad — voor Pixar hoef je niet naar buiten.}