Gezelligheid

Wat een heerlijke tijd, waarin de een tegen de ander zegt:
Laat ons broeders zijn, of ik vermoord je. Ponce-Denis Ecouchard Lebrun

De twee limonades waren voor moeder en dochter. De zoon had een biertje met een viltje op het glas, tegen de insecten die door de wespenval op het tafeltje ernaast werden aangetrokken. Het zal niet direct de bedoeling zijn geweest van de pizzaboer waar ze zaten.

De goede sfeer wilde er bij het gezinnetje niet echt inkomen. De jongen keek naar zijn glas alsof hij dat het liefst in één teug wilde legen, terwijl zijn zusje en zijn moeder heel hard hun best deden het leuk te hebben achter de flesjes fris.

De zoon stak maar eens een joint op. Het samenzijn leek niet aan hem besteed.

Moeder en dochter blikten naar elkaar, maar zeiden niks. Het zwijgen werd aan dit tafeltje sowieso tot de norm verheven.

Toen de insecten teveel werden gingen ze naar binnen. De jongen keek mij bij het passeren even aan.

“Wat een gezelligheid,” monkelde hij.

Standaard