“Hij is al weg.” De conducteur keek me met enige spijt aan. Ik begreep dat ik hem moest begrijpen.
“O.” zei ik. “Wie?” Nou was het de beurt aan de conducteur om in de war te raken.
“De trein naar D.” zei hij. “Maar u bent hem niet.”
“De trein?” Het gesprek begon bizarre trekjes te vertonen.
“Nee.” zei de conducteur. “De man met het witte overhemd.” Ik keek naar mijn witte overhemd. De conducteur reageerde meteen. “Ja, wel een wit overhemd, maar een ander. Iemand anders, dus.” herstelde hij voordat hij opgelucht kon kijken.
[De trein was stil komen te staan en de conducteur probeerde de deur te ontgrendelen. “Verdikkeme.” zei hij toen dat niet meteen lukte. Uiteindelijk kwam meer dan frisse lucht alleen naar binnen.]
De trein naar D. was niet het enige dat er niet meer was.
{Mowl: Zoals jouw gevoel voor geslachtsregels?}
Dat ligt eraan wat er verder allemaal niet meer was. In dit geval vooral begrip.
{Mowl: da’s in elk geval waar.}
Wat zou jij nou in godsnaam in D moeten? D is zo niet A en Z. Het idee alleen al.
{Mowl: zie ik d’ruit alsof ik naar D zou willen?}