De Grote Schrijver verwaardigde zich mij op te zoeken. Ik moest wel voor voldoende eten en drinken zorgen, maar dat spreekt vanzelf.
“Ik word oud.” waarschuwde hij. “Mijn botten zijn stram en ik ga steeds krommer lopen. Straks kan ik enkel nog strompelen. Proost.”
Hij zei het met de zelfspot die de man zo kenmerkte en waardoor hij zo geliefd was onder alle lagen van de bevolking.
“Ik ben in de loop der jaren noodgedwongen steeds kleiner gaan huizen.” vervolgde hij. “Niet om redenen van financiële aard,” woof hij de overweging weg, “ik ben immers stinkend rijk vanwege mijn eclatant succes. Nee, het is mijn lichaam dat niet langer opgewassen is tegen mijn grootsheid.” Hij zuchtte. “Voorzeker eindig ik nog in een kruipruimte.” Hij bekeek mij nauwlettend.
[“Doe mij nog maar zo’n hapje.” vervolgde hij. “En mijn glas mag ook bijgevuld.”]
Verwaardigd, je moet haast een groot schrijver zijn om met zo’n woord te komen 🙂
{Mowl: mijn idee.}
Althans hij eet en drinkt, blijkbaar. Of bedoel je René met zijn talent? Ja, dat laatste.
{Mowl: ik had heul iemand anders in gedachten.}
Harry Mulisch is niet dood, hij leeft!
{Mowl: wie?}
Soms kan iemand zo goed schrijven, je zou haast willen dat je erbij geweest was.
{Mowl: terwijl ’t ware leven zo tegenvalt.}