“Hé!”
’n Hindoestaanse man sprong op van ’t terras en stak zijn hand vermanend wijzend uit naar de Marokkaanse jongen die net z’n pasje in de geldautomaat wilde stoppen. Achter hem stond ’n rij van ’n man of tien. De jongen staakte vooreerst z’n handeling.
“Je moet op je beurt wachten!” gebood de man. De jongen duwde z’n kin omhoog.
“Waar bemoei je je mee, ouwe?” daagde hij uit. ’s Mans hand wees langs de rij.
“Deze mensen stonden d’r al voordat jij kwam. Jij gaat aansluiten, net als ieder ander!” Het was duidelijk — dit was geen verzoek, dit was ’n gebod. De man vertrouwde op ’t effect van zijn eigen autoriteit en ging alvast weer zitten.
[En zowaar. De jongen deed ’n stap opzij en liet de eerstvolgende aan de beurt. En toen die die daarna kwam. En nog één. Tot de rij gehalveerd was. Toen liep ie weg. En geen van de wachtenden had al die tijd ’n woord gezegd.]
Hulde aan die man!!
{Mowl: waren maar meer mensen zo.}
Hoe weet je dat het een Hindoestaan en een Marokkaan waren?
{Mowl: niet.}
Zie je wel, best redelijke mensen als je ze het netjes uitlegt.
Lef van die man
{Mowl: hadden wij dat allemaal maar wat meer.}
Hard to believe that you kept quiet.
{Mowl: ik ben ’n stille, hoor.}
Did you belong to the waiting crowd ?
{Mowl: welnee. Ik keek alleen toe.}