Kat

Als samenleven ons teveel wordt, is eenzaamheid een feest. Györgyi Konràd

Ik hoorde iemand in de handen klappen toen ik in de straat liep. Meteen vluchtte de rode kater een tuin uit. Voor de deur stond een man, die hem denkelijk had weggejaagd.

“Is die niet van u?” durfde ik te zeggen. Ik had het dier vaker door de straat zien kanjeren en ook bij de man het pad op zien gaan. Die stond er nu verbeten als de dokwerker – alleen de gebalde vuisten ontbraken. Hij keek verontwaardigd.

“Dat beest?” zei hij. Hij spoog een flinke fluim in de tuin. Meer beslist had hij zijn minachting niet kunnen beduiden.

“Hij schijt de hele boel onder,” zei hij, “als ik hem te pakken krijg is hij de mijne.” Hij grimlachte vervaarlijk.

De kat zat intussen even verder, midden op de straat en likte zich. De tuin was misschien van de man, maar de wereld van hem. En alleen dat laatste was zeker.

Standaard