Ik herkende Tante niet. O zeker, de vrouw leek op haar en ze moest haar wel zijn – ze was tenslotte de enige in de bezoekruimte van het Huis. Maar het was Tante niet zoals ze daar zat.
Ze keek niet op, toen ik de kamer binnenkwam, waar op een roltafeltje haar boterham stond. Een paar stukjes brood met jam. Naast het bordje stond een glas thee.
Ze keek ernaar. Of eigenlijk erlangs. Nergens heen.
Ik neigde terug te lopen en te vertrekken. Tante leek toch niet te merken dat ik er was.
Maar ik trok mijn jas uit en ging naast haar zitten. Eerst hopend op herkenning.
Ze keek me steels aan, een beetje argwanend, maar ze zei niks.
“Dag Tante.” zei ik. “Ik ben het.”
Ik pakte haar hand. Ze keek er even naar.
“Wat ben je koud.” zei ze. Net als altijd.
Dan keek ze weer langs het brood.
Herkenbaar. Mijn oma leek ook niet meer op mijn oma toen ze uiteindelijk naar een verzorgingshuis ging.
Het geeft je te denken over onze verzorgingsstaat.