De voordeur stond open toen ik er voorbijliep. Het duurde even voordat ik het doorhad. Ik liep maar eens terug. Ik ben nieuwsgierig.
Verdomd, de deur stond echt open – op een kier weliswaar, maar toch. En het was niet het tijdstip of de plaats om een deur open te laten staan. Ik keek om me heen.
Al die Zweedse detectives kwamen nu goed van pas. Ik was voorbereid op het meest verschrikkelijke wat kon gebeuren: een in paniek wegrennende moordenaar, bijvoorbeeld. Of een bebloed slachtoffer met het mes in de hartstreek of rug. Sluipende politie-agenten, wellicht. Maar niets van dat al.
De deur bleef gewoon open. Op een kier, maar open. Alsof iemand wachtte tot ik naar binnen kwam.
[Het was zeven uur ’s ochtends en tweeëntwintig graden.Toch huiverde ik.]
Zo’n deur dichttrekken en dan van een afstandje bekijken wat er gebeurt…
{Mowl: was leuk geweest, als ik niet had moeten werken.}
En? stond er iemand te wachten?
{Mowl: ik ben niet gaan kijken — ik ben geen Zweed.}