|
“Ik ben blij dat jij niet meer zo jong bent.” zei Moeder. Dat zei ze omdat a. ik net jarig was geweest (en dus weer ’n jaartje ouder geworden) en b. er de laatste tijd her en der doden en gewonden zijn gevallen onder groepen jongeren. Hoewel ik dat dus al dacht te weten, vroeg ik d’r toch nog naar.
“Hoezo?” vroeg ik. Ze antwoordde — vanzelfsprekend — wat ik al vermoedde.
“Mm.” deed ik. “Je hebt wel gelijk,” zei ik, “alleen…” — ik hoefde m’n zin niet afmaken. Moeder had m’n gedachten al geraden.
“Dat klopt.” zei ze — en ze klonk d’r ’n beetje berustend bij — “Echt jong ben je natuurlijk nooit geweest.”
[’t Was wat ik dacht en had willen zeggen. Maar dat zij ’t zei, m’n eigen Moeder, dat stak.]
Als je nu ook nooit oud wordt dan heb je nog wel even
{Mowl: ik wou dat ik ’t je kon beloven.}
Als je moeder al niet meer eerlijk tegen je is, wie dan wel?
{Mowl: da’s waar. En pijnlijk.}
Ze kent je.
{Mowl: alsof ze me gemaakt heeft.}
Een vreemd soort compliment
{Mowl: zou dat ’t wel zijn?}
Het zal je maar gezegd worden…
{Mowl: de waarheid is hard.}