|
“Wil jij een kikkertje?” vroeg Brrrr. Buurjongen Ruben – zeven jaar alweer – knikte.
“Pak de pot maar.”
Ruben liep naar de voorkamer en pakte de snoeppot van de vitrinekast. Hij liep er mee terug naar de eetkamer.
Voorzichtig haalde hij het deksel ervan af. Tal van groen-witte snoepkikkers keken hem aan. Een moment aarzelde hij – er waren er teveel. Toen ging zijn hand in de pot. Zorgvuldig koos hij een geschikt exemplaar uit en pakte het.
Maar nog voordat Ruben zijn hand had teruggetrokken, had hij zich bedacht. Hij liet zijn eerste keus los en pakte een ander.
“Hela!” sprak ik bestraffend toe, “Dat gaat zo maar niet! Wat je hebt vastgepakt moet je opeten.”
Ongelovig keek Ruben mij aan.
“Vet gaaf!” riep hij.
[Wij zijn van de waarden en normen. Al kost ons dat een kikker.]
je zou wel beter moeten weten dan kinderen snoep te geven…
{Mowl: waarom? Ze betalen straks mijn pensioen.}
Waar is de tijd toch gebleven dat vet en gaaf onafhankelijk van elkaar al overtuigende kreten van vreugde en instemming waren.?
{Mowl: of dat vet nog gewoon, nou ja, vet betekende.}
Nog nooit heeft Ruben zoveel vastgepakt.
{Mowl: hij heeft zich weten te beheersen.}
….of door de leden van dat kabinet direct laten toepassen. Zou Lubbers meteen weer aan de slag kunnen.
{Mowl: willen we dat dan?}
Misschien moeten we straks, als het nieuwe kabinet aantreedt, dit soort ongeschreven regels dan ook maar in wetten vastleggen…
{Mowl: fatsoensregels kun je inderdaad beter niet aan dit kabinet overlaten.}