In de donkere kilte van de vroege ochtend klom ik de heuvel op, op weg naar het werk. De kwijnende nacht was stil – alleen het moeizame duwen van de trappers en de rondgaande banden over de straatstenen waren te horen.
In deze bezadigde sfeer drong bijna onmerkbaar de sirene van een ambulance binnen. Toen ik het besefte waren de tonen al voorbij gedopplerd. Ik keek om, maar het voertuig was al niet meer te zien.
Mijn gedachten kregen vrij spel. Ik fantaseerde over wie er met wat voor spoedeisende hulpvraag naar het ziekenhuis werd getransporteerd. En over de mensen die ongerust of niets vermoedend achter waren gebleven. Ik kreeg spontaan een brok in de keel.
[Maar het vocht in mijn ogen was slechts de ochtendnevel. Heus.]
Wat ben je toch een watje.
{Mowl: en dat wist je nog niet?}
I was really enjoying the
beautiful prose, until the
siren of an ambulance
nearly “onmerkbaar”
disturbed the silence.
How is that possible ?
{Mowl: ’t gaat dan ook om ’t woordje ‘bijna’. Ik had ook ‘sluipend’ kunnen gebruiken in plaats van ‘bijna onmerkbaar’.}
Where are those hills
in Holland, apart from
the Vaalserberg and
the Saint Pietersberg ?
{Mowl: dat zijn geen heuvels, dat zijn bergen. De rest, tenzij ’t vlak is, noemen we heuvels. Of heuvelachtig. Zonder verbeelding was Nederland nooit zo ver gekomen als, tja, als waar ’t nu is.}
De Geitebult -;)
{Mowl: verdomd, ’t bestaat!}
Today it’s me’
tomorrow you.
{Mowl: of overmorgen.}