De jongen had een spierziekte, dat was duidelijk. Op zijn weg door de supermarkt verloor hij het regelmatig van de autonoom opererende lichaamsdelen.
Nadat de boodschappen bij de kassa waren afgerekend, stond de jongen voor de moeilijke taak om de producten in zijn boodschappentas te krijgen.
Dat viel nog niet mee: het was duidelijk dat het hem flinke moeite koste om de handen als een grijper op de kermis boven het artikel te manoevreren, te laten zakken en dan de boodschap op te pakken zonder het weer te laten vallen. Het was zo mogelijk nog moeilijker om de broodjes, de nootjes of wat er verder nog in zijn wagentje lag, in de tas te mikken. Vaak genoeg viel het ernaast en moest de hele operatie van voren af aan beginnen.
Onvermoeibaar ging de jongen door met het inpakken van de tas. Toen hij de mokkaboontjes als laatste in de tas wist te krijgen hoorde ik het hem zeggen. Trots, tegen zichzelf.
“One hundred and eighty!”
[Ik heb altijd al gezegd dat er iets mis is met dart-liefhebbers.]
Ja, dilemma; helpen of niet? Net als bij iemand die stottert en 5 minuten doet over een zin. Gewoon geduldig laten stotteren en de persoon in z’n waarde laten.
{Mowl: en stukje schrijven.}
Het lijkt me als je gaat helpen, dat je dat joch zijn handicap nog meer benadrukt.
{Mowl: en bovendien kijk ik liever.}
Zelfspot, zou ik zelfs willen zeggen, Steve.
(Een schaars goed in NL overigens.)
{Mowl: goed is schaars in dit land.}
Hij heeft wel humor.
{Mowl: goed hè?}
En jij hebt hem niet even geholpen??
{Mowl: nee. Hij was zo lekker bezig.}