Rots

Cristina Córdova: "Preludios y Partidas"

Cristina Córdova: “Preludios y Partidas”

We keken altijd uit, zij en ik. We stonden te staren en keken uit. Wat daarginds was, wisten we niet. Net zo min als we een idee hadden van wat er van daar komen kon. Of waarom we uitkeken. We hoefden het niet te weten.

“Kom,” zei ik tegen haar. “Laten we gaan van hier.” En dan pakte ik haar hand en nam haar mee, naar de rotsen, naar de kust, die zij me had laten zien. Je kon daar zo ver weg kijken, alsof je naar de hemel staarde.

Beneden ons kolkten de golven. Ze sloegen tegen de rotsen en braken uit in schuimende wolken, die omhoog werden geworpen en terugvielen in de zee om verzwolgen te worden.

We staarden daar uren naar.

Achter ons was het land. Daar kwamen we vandaan. Daar hadden we elkaar gevonden. En dat was dan ook alles.

Het land wilde ons niet. De mensen daar moesten ons niet. Ze zeiden het niet, maar ze keken. In de ogen van de mensen zie je zoveel meer dan alleen de woorden die ze spreken. Alleen in de ogen wordt niet gelogen.

Haar ogen waren anders – zij was anders. Ze was oprecht, sprak geen onwaarheid. Ze was puur en eerlijk. Haar woorden waren waar. Ik had het meteen gezien. En zij had het in mij herkend. Dat zag ik, dat wist ik, dat hoefde ze niet eens te zeggen.

Ze pakte mijn hand en nam me mee, die eerste keer. Ze zweeg en leidde me naar de kust, naar de rotsen, naar het kolkende schuim. We keken daar uren naar.

Ze bleef me vasthouden en ik voelde waar ik heen moest.

“We moeten gaan.” zei ik, maar ze schudde haar hoofd en legde haar vinger op mijn mond.

Dus zweeg ik. Er waren geen woorden tussen ons, ze waren overbodig. Ik las alles in haar ogen, wat nodig is om gezegd te worden. En eigenlijk was dat niets. Niets was alles, niets was genoeg.

We gingen terug en keerden weer – vele keren. En ik zei nooit meer dat we moesten gaan. We stonden daar, bovenaan de rotsen en zagen de gretige golven daar beneden aan de voet van de verte.

Tot zij het zei. Zonder woorden. Ze keek me geeneens aan. Ze had me vast en ik voelde wat ze zeggen wilde. Zo waren wij. Zoals wij daar stonden, op de rots boven de verzwelgende zee. Zo waren wij.

Ik keek haar aan. Nog één keer, maar zeker niet voor het laatst. Dat wist ik. Dat wist ik zeker.

Daarna liet ik haar hand los en stapte opzij. Ik hurkte en staarde naar de verte, alsof ik naar de hemel keek. Zij stond er nog steeds en gebaarde naar daarginds. Alsof ze wenkte naar wat komen moest, van daarginds.

Dan sprongen we.

[Dit verhaal is ontstaan in de voorbereiding van het project BeeldTaal.]

Standaard

Zeg het eens.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.