Start

Vanmorgen stond er een vreemde trein op het perron. Deuren dicht, koplampen de verkeerde kant op, leeg.
Op het perron zelf stonden drie mensen met elkaar te overleggen. Een vrouw sprak in een walkie talkie (heten die dingen ook zo bij professioneel gebruik?). Ik liep door naar de wachtruimte.

Een tiental jongeren was daar al. Ze gingen niet, zoals ik, naar het werk, maar naar huis. Hun gemoedstoestand was tussen doodmoe en luidruchtig in. E�n jongen had de krant uit. “Iemand de Metro?” Nee.

De omroeper vertelde ons dat een trein stond te wachten op zijn machinist. Dan pas zouden ze, samen, naar Utrecht gaan. De jongeren reageerden hilarisch. Opeens zei iemand: “Stil eens! Is dat ‘m?” Geluiden van een remmende trein waren te horen. De wachtruimte liep naar buiten.

Achter de stilstaande trein was de goede trein komen gereden. Of ervoor, zoals je wilt. Op het bord stond dat de trein van .21 vijf minuten vertraging had. Maar dan zoudie nog altijd tien minuten eerder vertrekken dan mijn reguliere trein van .36. Ik heb het begrip ‘vertraging’ altijd al subjectief gevonden.

Zonder extra vertraging vertrok de vertraagde – maar voor mij vervroegde – trein. Onderweg werd mijn tijdwinst ingeperkt. Vijf minuten vroeger dan anders reed hij mijn bestemmingsstation op. De machinist riep om, dat vanwege de vertraging de trein niet verder zou rijden en dat iedereen moest uitstappen. “Maar ik heb goed nieuws: achter mij rijdt de volgende trein. Hij komt over vier � vijf minuten op perron 1. Als het goed is.”

Blijkbaar was perron 1 gereserveerd voor de achterkomende trein, want we stopten op perron 3. Iedereen stapte uit. Ik keek op mijn horloge. Vijf minuten te vroeg! Het was bitterkoud en ik vroeg me af, of ik nu vijf minuten buiten, voor mijn werk, moest wachten.

Aangekomen zwaaide ik mijn badge voor de badge-lezer. Het lampje werd rood. Verdraaid! Van de zomer was mij gevraagd om niet te vroeg naar binnen te gaan, omdat dat het alarm zou activeren. Ik had geweigerd. “Pas dan het alarm maar aan, of zorg dat ik niet zomaar naar binnen kan.” zei ik. Dat hadden ze nu dus gedaan.

Gelukkig duurde het maar even voordat het lampje groen werd. Ik ging naar binnen, klokte in, zette de kopi�erapparaten aan en liep mijn kantoor in. Toen ik de lampen aandeed realiseerde ik me dat er iets vreemds was. Ik draaide me om. Geen deur. Er zat geen deur meer in mijn kantoor.

Ik ging zitten en zuchtte.

Standaard

Zeg het eens.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.