“Ik weet niet wat ik met ze aan moet.” fluisterde een collega. Ze loenste naar een sjofel uitziend stel aan de balie. “Kun jij niet even met ze praten?” Ik knikte. Dus schudde ik even later de handen van de man en de vrouw.
“Wij vinden het zo erg wat er gebeurd is.” begon de man meteen. “Daarom willen we wat doen.” Hij knikte en keek naar zijn vrouw.
“Maar we kunnen niet bouwen of puinruimen.” nam die het over. “Dus toen we dat vliegtuig zagen wisten we het meteen.” Ze draaide opzij.
“Wij willen er nu ook één.” zei de man. “Om te helpen, natuurlijk.” De vrouw knikte. Ik begreep niks van hun relaas. Zoekend keek ik van de één naar de ander.
“Een vliegtuig?” probeerde ik voorzichtig.
“Een kind.” schudde de vrouw.
“Uit Haïti.” zei de man. Ze straalden. “Om te helpen.”
“En bedankt.” zei ik even later tegen mijn collega.
[“Nee echt.” zei ik toen ik haar pijnlijk berouwvol zag kijken.]
Dus je hebt er een paar uit het magazijn gehaald zodat zij er eentje konden uitkiezen?
{Mowl: ik werk niet bij ’n postorderbedrijf, hoor.}
’t lijkt zo eenvoudig, andermans kinderen opvoeden, maar dat is het vast niet
{Mowl: ik ben daar anders reuzegoed in.}
Krijg je korting als je er meer neemt?
{Mowl: vast wel.}
Kost da?
{Mowl: nachtrust.}