|
Ik telde nog maar vijf van de zeven ganzen langs de beek in ’t park.
“Vrouwen.” verzuchtte de jongen die m’n gedachten niet kende. Ik wist meteen wat ie bedoelde: z’n eigen relatie met ’t meisje — die zat al ’n tijdje in ’t slop. De laatste keer vertelde ie me dat ze op proef uit mekaar gingen.
“’t Is nu definitief voorbij.” zeidie alleen maar. Ik knikte maar. Samen liepen we peinzend verder. Plots stond ie stil. Hij draaide naar mij.
“Ik ben soms echt jaloers op jullie.” zeidie. Ik keek ‘m vragend aan. “Jullie homo’s.” verduidelijkte die. “Geen gezeik met vrouwen.” Hij probeerde te glimlachen. ’t Was ’n al te zwakke poging. Ik glimlachte terug.
[Ik moest aan de twee verdwenen ganzen denken. Ik kon d’r ook niks aan doen.]
Hij moest eens weten.
{Mowl: je houdt je mond, hè?}
Alsof gezeik met mannen beter is.
{Mowl: voor sommige mannen wel.}
Could you please explain
the connection between
the title and the story to me ?
{Mowl: ’t sociale verband waarin ganzen leven heet ’n toom. Zonder dat zijn ze tomeloos.}