Tour de chant

Sneeuw in de zomer, als je dorstig bent
Na de winter de eerste krokus
Maar het allerzachtst is de donzen deken
die ons dekt. Asklepiades

Stiekem was ik jaloers. Niet op de man die het vertelde, niet op de zoen, niet op de vrouw die hij had gekust. Als ik afgunstig was geweest had ik in zijn schoenen willen zijn, of in de hare of had ik de handeling willen wezen die de beiden – voor de duur ervan, althans – tot een eenheid had gemaakt.

Het was het verhaal dat ik benijdde. Hoe hij, de man, als jongeling, had gevreeën met de jonge vrouw, die in hun dagen een gevierd zangeres was wier greinen faam sneller verging dan de plastieken roem van menig ander die hierdoor onvergetelijk leek te zijn.

Ik kende haar evenmin, ook voor mij was haar naam beneveld, maar toen ik haar opzocht, zoals dat gaat, vandaag de dag, was ik verstomd door haar schoonheid. Wie zo oogt moet welhaast fantastisch tonen.

Wat kon ik anders doen dan zwijgen en mijn ijverzucht vormen?

Standaard