Vader

Pim en PaIk zei het al eerder, ik ben agnosticus. Ik geloof, volgens de definitie van dat woord, dat ik de oorsprong van alles niet kan kennen. Met andere woorden: ik weet niet of er een God bestaat.

Bidden heeft voor mij dan ook net zoveel zin als zwemmen in een oceaan. Ik heb geen idee welke kant ik opmoet. En of ik überhaupt wel ergens aankom. De cynische lezer zal zeggen: dus zul je met alle zekerheid verdrinken.

Ja en nee.

Ik heb een soort van tussenoplossing. Ik schakel mijn vader in.

Sinds zijn dood, alweer bijna vijftien jaar geleden, heb ik de overtuiging dat ie steeds in de buurt is. (Af en toe ware het beter dat ie even de andere kant op keek, maar ja.) Hij waakt over mij, zodat ik niet in zeven sloten tegelijk loop. Soms laat ie me mijn eigen gang gaan en dan val ik op mijn neus. Of erger. Maar steeds zorgt hij ervoor dat ik weer opkrabbel. En een lesje leer. “De volgende keer beter uitkijken, jongen.” “Ja, pa.”

Mijn vader is er altijd. Ik hoef hem daarom ook niet op het kerkhof te zoeken. Toch ga ik daar, met onregelmatige tussenpozen, heen. Of ik brand een kaarsje voor zijn foto. Soms zomaar, soms omdat ik hulp van hem wil. Maar altijd omdat het me goed doet. Tot dusver heeft hij me nooit in de steek gelaten.

(Wat een zweverig stukje, vandaag. Je vindt het toch niet erg?)

[Nagekomen bericht: sinds gisteren weet Pim ook dat ie via het kattenluikje naar binnen kan. Hoera.]

Standaard