Voort

Ze kon er ook nog wel bij. Het zoveelste sterfgeval in korte tijd. Het was een aaneenrijging van doden om me heen. Dor hout werd gesnoeid, wie overtollig was geruimd.

Zij kon er ook nog wel bij.

Ik bedoelde dat feitelijk.

Van de doden niets dan goeds, natuurlijk – en ik zal geen kwaad woord van haar spreken – maar haar overlijden was haast een gaping in de neerslaande reeks van verlies en verbeurte, een verademing zelfs.

Ik ga haar niet missen, dacht ik bijna schaamteloos, tenminste: niet erg, dacht ik erachteraan om mezelf niet al te gevoelloos te doen lijken, terwijl ondertussen geniepig de eerste gedachte zich bleef herhalen.

Gelukkig, dacht ik stil en vooral niet hardop, zal ik geen tranen hoeven laten en ongehinderd kunnen lachen zonder me schuldig te moeten voelen omdat zij er niet meer is.

Deze dood, dacht ik, bewijst mij dat het leven werkelijk verder gaat.

Standaard