“Wat vreselijk voor die mensen die in Egypte zitten.” hoofdschudde ze vol medeleven.
“Inderdaad,” bevestigde ik met een knikje, “je zult daar maar…”
“…net met vakantie zijn.” vulde ze vol empathie aan. Maar dat bedoelde ik niet.
“Eigenlijk bedoel ik de mensen die daar…” probeerde ik voorzichtig.
“De mensen die daar werken.” ojade ze. “Natuurlijk, de Nederlanders die daar werken hebben het ook niet getroffen. Och, och, och!” Ze schudde haar hoofd.
“Wonen.” voltooide ik wat ik wilde zeggen. “De mensen die daar wonen.”
“Natuurlijk.” zei ze. “De Nederlanders die daar werken wonen daar natuurlijk ook.” Ik probeerde mijn ergernis te onderdrukken.
“Nee.” zei ik desondanks iets feller dan ik wilde. “De Egyptenaren. Zelf. Die bedoel ik.” Er volgde een verbijsterde stilte.
“O.” zei ze toen. Ze keek me even aan. “Maar die hoeven daar dan toch ook niet weg?”
[Ik zuchtte geloof ik net iets harder dan normaal gesproken.]
Plaats een reactie