|
Gisteren.
“Nog maar ’n weekje.” zei Brrrr vreugdeloos. “Dan zit m’n vakantie d’r alweer op.”
“Nou, nou.” telde ik. “Vandaag, morgen, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag, maandag en dan weer dinsdag — tien dagen voordat je weer moet werken.”
Brrrr keek me aan. Iets glazerigs, bijna spijtigs, overviel ’m. Tien was duidelijk meer dan ie bedoeld had.
“Morgen over ’n week moet ik weer op tijd naar bed.” zeidie tenslotte en wist zich daarmee overwinnaar.
[Dat was gisteren. Vandaag is ’t allemaal nog weer ’n dag minder. Om van morgen maar te zwijgen. Brrrr heeft natuurlijk gelijk: uiteindelijk wordt alles minder.]
Jemig het lijkt Tinus wel:-)
{Mowl: en die heeft al zoveel vakantiedagen.}
Gelukkig kan hij daarna weer af gaan tellen naar het begin van zijn vakantie.
{Mowl: zo slepen we ons door de tijd.}
Over vier maanden twaalf dagen ga ik met vakantie. Dat wordt gelukkig ook elke dag minder.
{Mowl: gelukkig kom je ook elke dag weer ’n dag eerder thuis.}
Voor je het weet liggen de pepernoten weer bij de super. Ook leuk toch?
{Mowl: dat zal niet lang meer duren.}
Morgen is het ook weer een dag dichter bij zijn volgende verlof periode. Het is maar net hoe je het bekijkt.
{Mowl: jij bent duidelijk een ’t-glas-is-halfvol-mens.}
Nog maar 8 weekjes…..
dan is het al weer herfstvakantie!
{Mowl: en de herfst is haar vooruitgesneld.}