|
“Ik heb ’n heel nieuwe manier van boodschappen doen ontdekt.” kirde ik, toen ik Brrrr weer had teruggevonden in één van de winkelpaden in de supermarkt. Ik was ‘m kwijtgeraakt toen ik even ’n pak melk uit de koeling was gaan halen. Bij terugkeer vond ik ’t winkelwagentje verlaten. Brrrr trof ik, even verderop, bij de koekjes.
“Hè?” reageerde ie korzelig. “Wat dan?”
“Nou,” begon ik, “eerst bedenk je wat je nodig hebt, dan haal je dat en tenslotte reken je af.” Brrrr keek me waterig aan.
“Haha.” zeidie.
[Verder reageerde ie d’r niet op. Hij haalde ’t winkelwagentje en liep naar de Groenten. Daar waren we al geweest, maar nog niet voor ’t echt. Ik volgde gehoorzaam — zoals meesttijds.]
Wat je echt nodig hebt, verkopen ze niet bij de super.
{Mowl: nee, daarvoor moet je bij de slijter zijn.}
Zou Brrrr familie zijn van Anton?
{Mowl: ik geloof ’t niet.}
Ik zie in de winkel wel wat ik nodig heb
{Mowl: wist je dat nog niet, dan?}
Ik denk dat ik Brrrr beter begrijp, dit keer.
{Mowl: dat dacht ik al.}
Eureka!!
{Mowl: simpel en beproefd.}
Ik beslis pas in de supermarkt als ik het zie of ik het nodig heb.
{Mowl: dan heb je ’t waarschijnlijk niet nodig.}
Jawel. Als ik dan (bijvoorbeeld) hageslag zie denk ik: ‘o ja, dat is op’.
{Mowl: en als je dat niet ziet, denk je dat niet en mis je dus niks.}
Jawel. Thuis mis ik het, want het is op. Omdat ik dat weet, vergeet ik het niet in de supermarkt als ik het zie.
{Mowl: wel es van ’n boodschappenbriefje gehoord?}