Iedereen wist dat het niks kon worden en als het dan toch wat werd, zou het niet blijven. En voor zover het bleef kon het nooit duren. Iedereen wist het.
Het werd tijd om afscheid te nemen – ik moest verstandig zijn. En zo droeg ik me naar hem in de vroege ochtend.
“Wat is er?” vroeg hij nog voor hij me omhelsde. Ik schudde mijn hoofd terwijl ik me strakker tegen hem aan drukte. Ik zweeg om niks te laten horen – maar hij had geen geluid nodig.
“Je bent verdrietig”, zei hij. Hij duwde me van zich af en keek me vorsend aan. Daarna nam hij me weer in zijn armen.
“Stil maar”, zei hij, “Alles komt goed.”
Zo stonden we daar voor even of de eeuwigheid. Het deuntje van de wekker onderbrak deze stilte.
“Laten we trouwen.” besloot hij. “’t Is tijd.”
Niemand weet het, dacht ik. Alleen wij.